De roeiboot, voorgoed
aangemeerd — tot zinkens toe
vol regenwater
waar nu nieuw bodemleven
— als bij toeval — in ontstaat.
In het zomerriet —
als bij toeval hoor ik ze:
die ijle triltjes;
steeds overstemt het ruisen
wat me iets te vragen lijkt.
SB
Waarom is er iets en niet veeleer niets? Waarom is de wereld zoals ze is en niet anders? Een bergwandeling met Max, vijf jaar, omhoog langs een beek, brengt me oude vragen te binnen. Hij klinkt een beetje bezorgd. Ik hoor een beroemde kwestie uit de filosofie in wat hem bezig houdt.
Waarschijnlijk formuleerde de filosoof Leibniz (1646-1716) de vraag naar aanleiding van de overweging, of het gegeven, dat niets ontstaat zonder toereikende reden of oorzaak. Volgens Leibniz was het antwoord niet: ‘toeval’. Voor hem lag het antwoord, de waarheid, verborgen in hetgeen niet ‘toevallig’ maar ‘noodzakelijk’ bestaat.
En de filosoof komt dan uit bij God, als een ‘eerste oorzaak’, over wat of wie geen waarom-vraag meer kan worden gesteld. Leibniz geloofde dat we in een niet-toevallige wereld, en zelfs in de beste van alle mogelijke werelden leven. Maar niet heel lang na Leibniz’ leven, kwamen de berichten van een enorme natuurramp: de aardbeving van Lissabon (1755) waarbij minstens 15.000 mensen om het leven kwamen.
De schok die dit nieuws in het denken van mensen teweeg bracht, was groot. Geen gevolg zonder oorzaak, en alles gemaakt voor het best mogelijke doel? Dat kon en wilde men (de meeste mensen) sindsdien niet meer navoelen.
Want de natuur is op zijn zachtst gezegd dubbelzinnig. Een leeuwerik kan Gods heerlijkheid verkondigen (zonder het te weten), en dat horend kan ik het beleven als goed, schoon en wáár. Maar een aardbeving of een overstroming die slachtoffers maakt, is kwaad.
Ik herinner me hoe de beek waar we nu langs lopen, niet zo lang geleden, aanzwol door de regen en iets verderop mensen die in hun tent lagen te slapen, meevoerde. De natuur is waarschijnlijk ‘gewoon’ onverschillig.
Hangt de betekenis dan alleen af van mijn beleving, mijn perspectief? Ik weet dat niet, maar wel dat de kinderen respect verdienen voor hun meeleven met anderen. En bemoediging tot een weerbaarheid die hun ontvankelijkheid bewaart.
We hebben niet veel gepraat, meer geluisterd, gevoeld en gezien. Max zegt opgewekt: ‘wat béékt de beek lekker, Oma…’. En dan rent hij weg van mij en mijn gepeins: tegen de stroom in, over de stenen op zijn eigen pad. In de woorden van Simon Buschman:
Een egel scharrelt
— als bij toeval — door mijn tuin,
ritselt, trekt verder;
of-ie, met gemak, mijn plek
achter zich te laten weet.
En zo ben ik weer terug bij Leibniz.
Hanneke Meulink-Korf
Vorige bijdrage: Anke de Lange volgende bijdrage: René Rhee