Gedachtensprongen binnen de perken

Job Degenaar, reflectie

In een tanrenga lijkt de dialoog het meest op een gangbaar gesprek. Iemand zegt iets; de ander reageert daarop. De versvorm blijft niet alleen binnen tanka-vormelijke perken, maar ook binnen de inhoudelijke: over het onderwerp wordt verder geborduurd.

Gedachtensprongen - Reflectie van Job Degenaar

Foto: Job Degenaar

Er is eerder sprake van een proces van denken, overwegen en wellicht heroverwegen dan van een emotionele verwerking. Daardoor oogt zij concreter en nuchterder dan andere aan haiku en tanka verwante versvormen. Het is een poëtisch gesprek tussen twee dichters die gewend zijn in minimale woorden te spreken. In een tanrenga kan de tijdsspanne tussen de hokku/haiku en de wakiku variëren van een ogenblik tot zelfs eeuwenlang.

In een tanrenga van Riet De Bakker met Simon Buschman (zie tanrenga’s) (de laatste fungeert in deze verzameling als wakikudichter) gaat de hokku/haiku over een vlinder. In de wakiku komt het daaraan voorafgaande proces aan de orde: hoe een rups, al knagend, tot ‘vederlichte’ vlinder muteert. Iets vergelijkbaars gebeurt in de tanrenga over foto’s van overleden vrienden (die in herinnering nooit verouderen). Daar legt de wakiku-dichter de nadruk ook op een eerdere omstandigheid: hoe is die vriendschap indertijd ontstaan?

Vetplanten - Bij een reflectie van Job Degenaar

Foto: Job Degenaar

In de tanrenga met een haiku van de beroemde Basho (zie tanrenga’s) komen achtergebleven, zwart geworden stoppels op velden voor. De wakikudichter vult, mogelijk door associatie met zwart, de haiku aan met het beeld van daar aanwezige kraaien, op zoek naar het weinig achtergebleven voedsel.

Kennelijk roepen die stoppels in het veld dichterlijke gevoelens op, want ze treden ook op in een andere tanrenga met Riet De Bakker (zie tanrenga’s) en zelfs in mijn eigen poëzie, waar een veld voorkomt waarop roeken (familie van de kraaien) een veld afstruinen na de maïsoogst:

ontspoorde machines rijden met opbrengst
weg en laten de akker slecht geschoren na
roeken pikken naar gemorste maïs*

In een tanrenga met de betreurde Luc Vanderhaeghen (zie tanrenga’s) worden de in de hokku/haiku verwoorde verschillende zeegedaanten overdag in de wakiku aangevuld met een avondlijke beschrijving, gevolgd door een nachtelijke, inclusief een spiegelende maan (in oosterse poëzie vaak symbool voor Boeddha). In de tanrenga over de opa en het kleinkind worden in de wakiku saillante details over de wijze waarop ze naast elkaar lopen toegevoegd, waardoor ze meer tot leven komen.

Computer - bij een reflectie van Job Degenaar

Foto: Job Degenaar

In de tanrenga met Ryokan (zie tanrenga’s) wordt in diens haiku een eigenschap van een buitelend herfstblad verwoord. Dat laat twee kanten zien: een mooie, positieve en een minder mooie, negatieve kant. Je kunt er ook leven en dood in zien – het herfstblad moet immers gaan plaatsmaken voor nieuw blad – en, voor wie wil, een aardse en een hemelse kant.

Gedachtensprongen - Reflectie van Job Degenaar

Foto: Job Degenaar

De wakikudichter durft hier de beroemde haikudichter van eeuwen geleden van repliek te dienen: ‘Je kunt nu wel zeggen dat een herfstblad twee kanten toont, maar dat doet een blad in de lente en de zomer soms even goed, hoor.’ Maar hij erkent zeker ook dat de leefomgeving in de tijd van Ryokan anders was dan nu; geslotener. In diens woorden: ‘Vrijuit de vlinder, dolend de mens.

De tanrenga is niets meer en niets minder dan een interessante kortstondige ontmoeting tussen twee dichters waarin een eenvoudige dialoog in minieme taal wordt gebezigd met een afgebakende vorm en inhoud, waarin de wakikudichter op poëtische wijze de hokku/haiku becommentarieert, die in de beste gevallen tot verbreding en verdieping van het onderwerp leidt.

* uit ‘Zingeving, op de valreep’, Vluchtgegevens, 2011.

 

Vorige pagina: Tanrenga met J.van Tooren