Na hun jaren

Om de week bezoek ik vader; mijn zus de andere keer. Hij woont al ruim twee jaar in dit verpleeghuis. Een auto-ongeluk. Hij overleefde het, met nare gevolgen: een beschadigd werkelijkheidsbesef, spraakverlies (alleen nog losse woorden, behalve als hij zingt), bijna elke nacht slapeloosheid. Overdag ‘slaapjes’, op ongelegen momenten en plekken – tijdens de lunch, voor andermans deur, op toilet, ergens in de tuin. Hij is erna opstandig of in-en-in droef.

Er zijn ook mooie momenten, verzekeren de verpleegkundigen:

Elke ochtend rond acht uur zit hij, altijd goed in het pak, aan zijn tafeltje met een karaf lauw water en een glas. Hij legt zijn onderarmen en handen links en rechts ervan, wacht op het moment dat hij zijn medicijnen krijgt; ondertussen neuriënd; met een glimlach.

Blauwe kan met glas water

Soms onderdrukt hij een geeuw, buigt zijn hoofd diep naar voren, heft zich weer op, een chanson zingend in een prachtig Frans.

De verpleegkundige die de avondmaaltijdkeuzes opneemt, wordt weggeroepen voor de telefoon. Vader pakt het schrijfblok en begint keurig op de lijn woorden te schrijven, sommige zonder spatie maar alle goed leesbaar. Hij zegt ze fluisterend, soms hardop, en steeds zonder er zichtbaar op te reageren.

Elke dag krijgt hij nu een blanco vel, schrijft dat vol, het meeste met dubbele ‘ee’ woorden: geef, vreemd, leef, en ook: vergeeven, neemen, achterweege. De ee-klank correspondeert met zijn voornaam: Cees, vroeger: Keesie, nu gebruikt door de huismeester. Vader kijkt dan langs hem heen, legt de handen aan zijn wangen, blaast flink ‘stoom’ af.

Iedere morgen krijgt hij na het ontbijt twee boterhammen en zegt de verpleegkundige: ‘Mussen’. Vader staat op, loopt door de lange gang naar de achterdeur. Onder het afdak staat zijn stoel. Er hippen al heel wat vogels over het tuingras. Ze vliegen even op wanneer hij naar buiten komt, komen echter vrijwel direct terug.

Dan maakt hij allerlei vogelgeluiden, gooit de stukjes brood een voor een naar de bonte verzameling. Hij blijft nog een kwartiertje zitten, veegt menig keer tranen uit zijn ogen, maakt een afscheidsgebaar, lichte buiging, gaat naar binnen; doet de deur zacht dicht.

Ergens in de lange gang gaat hij zitten, ellenbogen vlak boven de knieën, hoofd in z’n handen; en laat z’n verdriet dan de vrije loop.

Beeld van een engeltje

Hij heeft een collectie cd’s met Franse chansons; van decennia; voert alle handelingen om ernaar te luisteren moeiteloos uit; zonder aarzelen; opmerkelijk aandachtig; ook met het stoflapje. Hij luistert dan een poosje, staat op en begint te dirigeren, zuiver op de maat, neuriet mee, licht naar voren gebogen, lichtjes heen en weer bewegend. En stopt ineens, loopt weg, donkere geluiden makend; iets nadrukkelijk ontkennends of iets verdrietigs, lijkt het.

* * *

Voor mijn zus en mij is steeds weer het meest bijzondere ritueel wat hij doet met een langwerpige plastic zak vol foto’s. Deze worden in zijn kamer (alleen daar) langzaam over de tafel uitgespreid.

Vader kijkt er eerst een poosje naar en legt vervolgens alle foto’s met het beeld naar boven; maakt dan – iedere keer weer anders – groepjes van de meest uiteenlopende foto’s, mompelt erbij, pakt af en toe de hand van mijn zus en, als ik er ben, van mij en geleidt die door de foto-wereld. Soms gaat hij achteruit zitten, kijkt ontspannen naar het lage plafond, knikt instemmend, iets van zang erbij, zijn hoofd knikkend in non-non; vaak in oui-oui.

En, bijna iedere keer legt hij de karaf-met-glas-foto (door mijn zus ooit op een goed moment gemaakt) vlak voor me neer, legt mijn hand erop, neemt die weg, kijkt naar buiten, pakt vervolgens de foto met het droeve engeltje (op de achterzijde staat goed leesbaar: voor jou) en dé foto van zijn eerste liefde, een chansonnière.

Chansoniere

Zij kregen een dochter die na haar ‘onduidelijke’ jeugdjaren rond haar achttiende nooit meer contact met hem wilde; en alleen nog deze foto stuurde; met: ma mère. Het waar, wanneer, waarom zijn ons tot op de dag van vandaag onbekend gebleven. Die foto legt hij áchter de karaf-met-glas-foto en die met het droeve engeltje.

Langzaam maakt hij een wat ‘opener’ gebaar, neemt de foto in zijn hand, zegt vrijuit op zangtoon: la carafe, ta mère, la carafe, la mer.

Dan stapt hij op, loopt waardig de kamer uit, keert pas na een paar minuten terug. De verpleegkundigen zeggen dat hij in die tijd de lange gang heen en weer loopt; waardig; met rechte rug.

Vader overlijdt, evenals meerdere bewoners, tijdens de eerste coronagolf; hij op 14 mei 2020, op quarantaine in zijn kamer. Alleen.

Zijn laatste dagen was hij vaak onrustig, ook opstandig, maakte verschillende luide basgeluiden, had soms intense huilbui-en, zong nauwelijks meer, weigerde eten, had het over haar en haar en zichzelf, over ‘ons drietjes’, bleef in een doodsnik.

Wol in het prikkeldraad

De verpleeghuisarts: ‘Cees miste zijn dagritme, zijn eigen tussenmomenten, zijn onverwachtheden. En, wat vond er deep-down – ergens – in hem, in het hém plaats? Wat leefde er nog, of al zo lang al, achter zijn ogen die op hun eigen wijze rondgingen en naar ieder, zo ook naar ons keken, soms priemend, soms vertederend, vaak dof of: nergens. Wie leefden nog in het hém voort?’

* * *

Op het langwerpig prikbord boven zijn bed zaten allerlei briefjes, tekstjes, foto’s, foldertjes. We hebben ze een voor een losgemaakt, ze met een grote paperclip vastgezet en als een dierbaar kleinood in de plastic zak met foto’s gedaan. En toen de kamer ontruimd.

Simon Buschman