Naast de open haard
een oudkoperen ketel
uit de erfenis;
het patine – de doffe gloed
van verzonken tijd, levens.
Vijf grote grazers,
dwalend over winterhei,
danig vermagerd;
naar planning worden er twee
heel gericht afgeschoten.
Takkenschaduwen
zwiepen mee; kale bomen
– in al hun gratie –
langs het dichtgesneeuwde erf.
De trage stalgeluiden.