Wat droomde ik niet af
over mijn gewetenloze vader varend en zwevend
boven zeven zeeën waar zijn lach
afstak tegen de lucht
zonder te weten hoe hij al kotsend
in IJmuiden tegen de reling hing
en toch weer naar beneden moest
kolen in vuren schuiven
Later zou hij verdrinken dicht bij huis
in het IJ, hoe symbolisch,
dacht ik toen we achter de paarse baar
langs oude graven schreden
nee, geen cent van mij voor een zerk
voor hem geen beter einde
dan anoniem opgaan in gras en klaver
zelfs aan de andere kant van de stad
gaan wonen, uitziend op ondiepe sloten
waaruit geen hand omhoog kan steken
om welke hulp dan ook
vooral vermijden in dezelfde dichte mist
wankelend langs de ijzige wallekant van het IJ
hem daar onder water voorgoed te gaan zoeken.
Sonja Pos
Vorig gedicht: Bij een portret van Johan Polak (1928-1993) volgend gedicht: De gesloten deur