Erik Heijerman, reflectie
Deze bijzondere tanhaibun is misschien wel een van de persoonlijkste teksten van Simon Buschman. Het is opgedragen aan Marjo Schipperheijn, wier geboorte- en sterfdatum direct onder de titel te lezen zijn. De tanka valt meteen in huis met: ‘was jij hier geweest …’ Maar ze is er niet (meer), we kunnen daarom niet samen, hand in hand wandelend langs het strand, de kraanvogels horen roepen. Het roepen van die vogels … Iedereen die het wel eens gehoord heeft in de stilte van een ochtend op het strand, weet hoe moeilijk de ervaring daarvan te omschrijven is, maar ze heeft iets te maken met de alles overweldigende indruk van die weidse ruimte voor je ― de uitgestrektheid van het strand en de zee, heel het hemelgewelf dat zich daarboven uitspant ―, een ervaring van ruimte die ook de tijdservaring beïnvloedt. De roep van kraanvogels heeft iets ontijdelijks, iets eeuwigs, als was er geen tijd vóór en ná het geluid van de vogels die langsgaan in de morgenzon.
De ervaring van tijd wordt een ervaring van durée, het door Henri Bergson (1859-1941) geïntroduceerde begrip van de subjectieve tijdservaring die bv. bij het luisteren naar muziek zo anders kan zijn dan de door de klok gemeten tijd.
Dit alles maakt de ervaring van het roepen van de kraanvogels tot een ervaring van iets wat je tijdelijke bestaan te boven gaat, een ervaring van transcendentie. Dit is het prachtige van het menselijk bestaan: dat wij door onze verbeeldingskracht in de objecten die ons omringen, verwijzingen kunnen zien naar iets dat ons te boven gaat, naar datgene wat ons transcendeert. Deze objecten worden door de Duitse existentiefilosoof Karl Jaspers (1883-1963) chiffren genoemd: wegwijzers naar of geheimtekens van het transcendente. De zee en de sterrenhemel worden door hem expliciet als voorbeeld vermeld, maar ook mythen, kunstwerken, erotiek, geschiedenis, ― eigenlijk alles kan tot een chiffre worden, daarmee als chiffre benoemd worden.
Simon geeft in deze tanhaibun een eigen voorbeeld van een chiffre: een verlaten gehucht in het Spaanse binnenland. Bij zijn bezoek aan zo’n gehucht spelen dezelfde categorieën een rol: tijd en duur, ruimte en ruimtebesef. En er is een verlangen waaronder de duur schuilt ‘als een verwijzing naar iets van eeuwigheid’ ― met deze symboolfunctie een duidelijk chiffre. Die eeuwigheid is transcendent, is daarom onvatbaar. Elke voorstelling schiet te kort, want zou haar tot object maken in onze immanente werkelijkheid.
Tegen deze achtergrond van het verlaten gehucht als symbool van tegelijk verval, tijdelijkheid en eeuwigheid, plaatst Simon zijn herinneringen aan Marjo Schipperheijn. Deze tekst van Simon, zijn ‘handschrift’, zijn woorden en zijn zinnen zorgen ervoor dat de gedachtenis aan Marjo levend blijft zoals zij graag wilde, ook al is zij nu herinnering (geworden) en vormden beiden zich een beeld van de ander, beelden die niet werden uitgewisseld, waarmee beiden een geheel eigen ‘jij-en-ik’ bezaten.
De dierbare herinneringen zijn zeer intiem: gebeurtenissen, gemis en opgetogenheid, dat wat onaf is gebleven, ‘tevens vergeten wilde worden’, gesprekken, afscheid, ‘hoe ik om je geef, nog steeds, Marjo’ ― zo intiem, dat dan de vraag opkomt wat hier een gepaste reactie op is.
Dat begrip werd door Adam Smith (1723-1790) in zijn The Theory of Moral Sentiments geïntroduceerd als iets dat bij de morele waardigheid van een persoon hoort: het vermogen van mensen om als zij worden getroffen door gebeurtenissen of worden geraakt door handelingen van anderen zich zodanig te laten leiden door hun gevoelens dat deze leiden tot moreel juiste reacties op die gebeurtenissen of handelingen.
‘Gepastheid’ is een intersubjectief begrip, want een reactie is slechts gepast als anderen er een positief oordeel over uitspreken, zoveel mogelijk vanuit een onpartijdig standpunt. Het gaat namelijk om een sympatisch oordeel ‘van iemand die alle relevante informatie over de situatie en de direct betrokkene heeft, en die een verfijnde morele sensibiliteit heeft verworven waardoor hij in staat is vanuit een vertrouwdheid met de morele betekenissen en waarden in een gemeenschap op een creatieve manier de gepaste reactie te bepalen.’ https://www.ensie.nl/lexicon-van-de-ethiek/gepastheid
Wanneer ik mij zo’n onpartijdige toeschouwer voorstel, lijkt het mij, ondanks de huidige bekenteniscultuur, gepast om hier een grote mate van terughoudendheid te betrachten ten opzichte van Simons woorden over Marjo.
Hij zet halverwege zijn tekst de deur op een kier, maar uiteindelijk bevindt zijn eigen ‘jij–en-ik’ zich achter een vergrendelde kasteelpoort. Wintermaanlicht valt op de sloten. Ook dát lijkt mij gepast.
Vorige vertelling: Als een verwijzing volgende vertelling: Tanka – antwoordverzen