Tanka – antwoordverzen

Annie van Tooren (AvT)
en Simon Buschman (SB)

Hoe ze wegvliegen
heel de tuin door, licht en wit
in de voorjaarsbries;
nooit stond zo overvloedig
de oude jasmijnboom in bloei.

AvT

De grauwe nesten
in het toegedekte groen,
de bloei en geuren
tot in het schemerduister –
en dan soms een vleugje wind.

SB

~ ~ ~

Deze zomerdag
raken zwaluwen lager,
stapelen wolken,
trekt een kettinghond zijn spoor
in almaar halve cirkels

SB

In deze stormnacht
hoor ik een vogel fluiten;
hoe zou een vogel
te fluiten komen, alleen,
in de regen; en zo laat?

AvT

~ ~ ~

Waarom raakt het mij
als op een sombere morgen
tussen twee sparren
heel zacht het licht opduikt
van een berkje in de herfst?

AvT

Houdt het wolkendek
laat licht van de velden weg,
vallen vogels stil,
raakt een zuchtje wind maar net
het wit in de vitrage?

SB

~ ~ ~

Steenbruin het korstmos,
de vale geur van varens
en het lage licht –
kan het anders dan dat straks
de stormen onthutsend zijn?

SB

Zij vallen nog niet,
zij vallen vandaag nog niet,
zij ademen diep,
de zware bladerkronen
in het najaarsmorgenlicht.

AvT

~ ~ ~

Over de golven
gaat het ruisen van de zee
met grote stemmen;
maar de golven van verdriet
die op ons hart slaan, zwijgen.

AvT

Wat is het te staan
aan een uitgestrekte zee
nu het laagtij is,
de branding geen kracht meer heeft –
en de wolken langs zien gaan.

SB

~ ~ ~

Nu de gloed verbleekt
staat heel de avondhemel
open voor de nacht.
Aan een volle, klare maan
komen schaduwvlekken vrij.

SB

Als langzaam, langzaam
de avondhemel bleek wordt,
weet ik weer zeker:
nooit zal de gloed verbleken
in mij achtergebleven.

AvT

AvT en SB Antwoordverzen uit Hoog uit het blauw – Tanka
Meulenhoff 1995, Amsterdam

 
 

Vorige reflectie: Als een chiffre          volgende vertelling: Op z’n Japans