De slobeend

Slobeend

Foto: René Rhee

Iets verderop zie ik tussen een handvol slobeenden er eentje die onderweg is naar zijn einde: het zomaar sterven, de vleugels reeds licht uitgespreid langs het lijf, de hals nog net boven de grond, de kop eraan neerhangend, de snavel iets open, de ogen bijna toe. In wat tijd heet nog even hier maar eigenlijk al buitentijds. Dan die zachte knik, een allerlaatste beweging, het uitgevloerd liggen, voorgoed. Aas voor de vele lijkenruimers, gevechten om het beste ervan, ten slotte de botjes-kluivers. Het schoon gevreten karkas dat bleekt in de zon, op den duur overgroeid raakt: teruggegeven aan, teruggenomen door de natuur. De tijd!

die pure stilte!
daar zinkt een kastanjeblad
door helder water

Shohaku, 1694-1722

Boomblad

Foto: Pierre Emanuel

Intussen gebeurt er iets bij de slobeenden eromheen. Of er sprake is van lichte maar merkbare onrust, doorklinkend in stokkende keelgeluiden, ingehouden waggelen, breeduit liggen en kijken naar het oudje. Ze laten het gebeuren, nemen er geen deel aan, maar het ontgaat hun niet. Raakt het hen? Is er mogelijk sprake van enige ontreddering? Overige vogels in de buurt kijken zelfs die kant niet uit; zijn van een andere wereld, lijkt het. Zij gaan hun gewone gangetje. Of er zo vlak bij hen niets aan de hand is. Ik sta hier, kijk naar wat er gebeurt (of lijkt plaats te vinden); zie allerlei, directe en indirecte, vogelbewegingen; voel me intussen slechts even toegelaten in hun vogels universum.

hij schuddelt nog wat,
de vlieg in de vensterbank –
en legt zich zacht stil

Een gebeurtenis, een moment. Verder verandert er niets, misschien toch wel: in mijzelf.

Wat is die gift, dat wat wij ‘bewustzijn’ noemen? Niet alleen waarnemen, maar ook ondergaan wat er plaatsvindt (het voor wáár nemen), eerst buiten ons maar toch ook in onszelf, een slagje of zoveel slagen dieper: onze ervaringen en belevingen die tot persoonlijk zelfbewustzijn evolueren en daarmee tegelijkertijd voorwaarde zijn voor andere ervaringen en belevingen, ons gevoel van hóe in de wereld te staan, ons daarin te ‘weten’ – ons levensgevoel – mét maar ook zónder elkaar; van daaruit ons gedragen, handelen of dit ‘bewust’ nalaten; een bijzondere maar veel gebezigde vorm van ‘de keuze van het niet-doen’.

Herinneringen
aan al wat ons dierbaar blijft,
sneeuw, te hoop gewaaid;
ontroerend – als twee eenden
in slaap, zij aan zij drijvend.

Vrouwe Murasaki Shikibu, ca. 1000

Ons zelfbewustzijn dat gekenmerkt wordt door inlevingsvermogen en het wonderlijke vermogen om méé te leven, waarvan de hoogste vormen ons mededogen en barmhartigheid zijn, rachamiem in het Jiddisch-Hebreeuws; deernis zoals nu met deze stervende slobeend hier. Getuigen de andere slobeenden er op enigerlei wijze van? Merken zij in hun instinctieve bezigzijn van iedere dag die niet-alledaagsheid op? – het oudje dat hun ontvalt. Of hoort dat ook bij hun alledaagsheid, merken zij het wel degelijk op maar aanvaarden het?

Er zijn momenten dat ik dat ook geloof; alleen al door hoe moeder mij ooit over de natuur vertelde, op de vogels onder hoge, langsgaande wolken wees. Maar dat was hoe zij het indertijd zag, diepgelovig. Ik geloofde dat omwille van haar.

hoe ganzen gakken –
er gebeurt meer dan elkaar alleen
op koers zien te houden

Stad op de rotsen

Foto: Marianne Kieft

Het zou zo troostend zijn als empathie, mededogen en barmhartigheid niet alleen aan mensen blijft voorbehouden, maar een kenmerk van alle leven wordt. Ook tussen slobeenden is er misschien wat wij aanduiden met: tussen hemel en aarde.

Maar waarom kijken de overige vogels dan op dát moment niet op of om? Heeft iedere soort de eigen ogenblikken van er ietwat voor de ander zijn – of komt dat er ooit nog van? – zoals ook tussen verschillende rassen, volken, rangen, standen; of tussen mensen die van elkaar vervreemd zijn geraakt of elkaar de rug hebben toegekeerd? Zijn er evolutiemogelijkheden die dat kunnen bewerkstelligen?

ik stak een kaars aan,
voor een god – huiswaarts kerend
de roep van een hert

Masaoka Shiki, 1867-1902

Want hoe je het ook wendt of keert, ziet of wilt hebben: het leven is toch een prachtige toevalstreffer? – immers, ooit voortgekomen uit die ene dna-molecuul. Waar en hoe dan ook. Het zou eveneens mooi zijn als het rachamiem daarin het zuurdesem zou blijken te kunnen zijn, steeds meer alle leven doordesemend.

 
 

Vorige vertelling: Alleen daar          volgende reflectie: In een oogwenk