De turkse tortel

De laatste weken komt het oudere stel turkse tortels later op het vogelzaad af, pas rond tien uur. Met het mannetje gaat het goed.

Turkse tortel

Foto: Simon Buschman

Met het vrouwtje minder goed. Zij hangt wat over rechts, herstelt haar evenwicht met vleugelsteun; eet minder gemakkelijk, langzamer; trager. Het mannetje blijft langer in de achtertuin zitten, dicht bij haar in de buurt; doet zich wel te goed aan het vogelzaad, drinkt tussentijds uit het vogelbad; gaat dan weer geduldig bij haar zitten, terwijl zijn wijfje zaadje na zaadje oppikt, het tussen de snavel naar achteren werkt, hoeveel dat vraagt; meer en meer moeite met het slikken krijgt.

Dat traag bewegen,
de tijd gaat vaag langs haar heen,
waakzaam rondkijken
heeft afgedaan ― het sterven
heeft zich in haar vastgezet.

Dan wordt het duidelijk: haar krop zet op. Zij rekt regelmatig de nek om het voedsel naar beneden te laten zakken, schudt het kopje, masseert met haar linker pootje de hals. Dit is een vogelziekte die doorgaans fataal afloopt. De voortekenen worden nadrukkelijker. Wanneer haar mannetje op struin gaat, blijft zij langer in de achtertuin zitten, loopt wel eens naar een struik. Van tijd tot tijd komt hij langs, zoekt wat cloacacontact; om haar gerust te stellen dat hij er is; alleen ― niet de hele dag in de buurt.

Zij eigent zich wat kleine zitplekken toe, onder de jonge den, in de buurt van een terraspilaar; en meer en meer op het terras in de schaduw van een plant. En ik mag bij haar in de buurt zitten. Van tijd tot tijd strooi ik wat zaad dat in water geweekt is. Dat helpt. Ik zet een plat schaaltje water neer; ook dat helpt. Doorgaans rond zes uur ’s middags oefent ze wat, fladdert en vliegt dan laag naar de parasolden aan de overkant. Met de verrekijker zie ik de plek waar zij de nacht doorbrengt; met haar mannetje dichtbij. Zo gaan de dagen en nachten. Of tijd een andere dimensie heeft gekregen, traag, van voortgang ontdaan.

De krekels zijn stil,
de nachtegalen laten
niet van zich horen;
deze witte maannacht lang
zingt alleen de koekoek, soms.

Anoniem, 300-1000 AD

Vrijdagmiddag 12 juli 2015 rond vier uur. Onze turkse tortel is ernstig verzwakt. Zij zit al lange tijd op het terras, vlakbij mijn wandelschoenen die daar doorgaans staan. Haar ademhaling stagneert. Ik neem haar op. Zij laat het toe. Ik leg haar op mijn borst; op de hartklop. Zij veert nog even op. Het kopje knakt dan zijdelings omlaag, de ogen toe.

Mos op een boomstam

Foto: Simon Buschman

Het mannetje zit op een dwarspaal van het talud. Daar leg ik haar neer, trek me terug uit de achtertuin.

Een dode vogel
– vaak gaan we er aan voorbij
of ruimen het op;
maar maak je het sterven mee,
je beseft wat leven is.

Vanuit de huiskamer zie ik hem een paar keer terugkomen, bij haar zitten, zijn lijf en kop bewegend, rondkijken, zich wat heen en weer bewegend, op het gras rondhuppend – of hij met haar weg wil vliegen. En vliegt dan weg, in een strakke neerwaartse vlucht. Ik breng haar naar het kweldergebied; geef haar in een vanzelfsprekend gebaar terug aan de natuur. Het is er vergevorderd eb, de roze krabbetjes zijn bezig aan hun trektochten; met elkaar. Na enkele dagen is er weinig van haar tortellijfje over.

Hij kwam de dagen erna bij tijd en wijle langs, ’s middags vooral; of-ie haar zocht, of-ie nog op haar wachtte. Nu is-ie weer gewoon opgenomen in het doen en laten van de turkse tortels die een levendig bestaan leiden, elkaar fiks bevechten; het ook weer weten bij te leggen. Daarmee overstijgen zij op instinctief niveau wat wij zo vaak niet kunnen, niet willen opbrengen. Zij verstaan de kunst van het omwille van de ander vergeten, leven louter in het-hier-en-nu; sterven eveneens op die wijze.

Een besef van het sterven en de dood en erna het tijdloos bestaan is er niet voor hen, noch voor de plant noch voor het dier.

Dat zij snel vergaat,
kan haar niet bekommeren,
de morgenglorie
die zo dapper haar gelaat
opent voor de ochtendzon.

J. van Tooren, 1900-1991

 
 

Vorige reflectie: In een oogwenk          volgende vertelling: Het landhuis