Toen ik als jongen van 16 jaar bij Bert Matter in Zutphen mocht studeren, reed ik vaak met hem in zijn grote Volvo naar de St. Walburgiskerk. Bij de kerk aangekomen moesten we door een klein deurtje aan de oostkant van de kerk naar binnen, en betraden we het koor. Rondom de gotische kerk vond ik het altijd al mooi. Maar het indrukwekkendste was toch: door dat deurtje te gaan, van de wereld van het buiten naar de wereld van het binnen. Hoe immens was dat ´binnen´!
Binnengetreden
oogverblindende hoogte
mijn hartslag versnelt
Een gigantische ruimte opende zich, met pilaren, afbladderende kalk, en talloze details zoals de voetafdruk van de duivel in de vloer, de Librije met de geketende boeken, en het magnifieke Baederorgel waarop ik les kreeg. Ik kon en kan er niet genoeg van krijgen om door dat soort deurtjes te gaan en oude kerken binnen te treden.
Waarom dat precies is, weet ik niet. Het trekt me aan, ik kan het niet laten. Is het de verwantschap van dit soort ruimtes met het transcendente? Is het vanwege de hoogte waarnaar je blik getrokken wordt, het ritme en het lijnenspel van de pilaren die verwijzen naar een soort van kosmische harmonie waarin ik me thuis voel? Is het de sfeer van de heiligheid? De geschiedenis die er in deze kerkelijke monumenten ligt opgeslagen en in de grafstenen zichtbaar en voelbaar is?
Liggend in het bos
met bomen als pilaren
zie ik de hemel
als een gewelf boven mij
zich nog verder openen
Erik Heijerman
Reflectie
Vanaf zijn zestiende reed de auteur, Erik, regelmatig mee met zijn eerste leermeester en grote voorbeeld, Bert Matter, naar een prachtige kerk met een imposant orgel. En, het was in het bijzonder die kleine deur, die toegang gaf tot de koor- en orgelruimte, waardoor hij, daar gekomen, keer op keer zo gegrepen werd. Het overweldigende ervan.
Het gevoel van verrassing, overweldiging, verbijstering (her)ken ik goed. Als jonge werkende vrouw in een mannenwereld had ik soms behoefte aan rust. Die vond ik in een meditatiecentrum. Op een keer kregen we de opdracht om nergens aan te denken en uit het niets iets te tekenen. Onze gevoelens te verbeelden. Ik had de neiging om weg te lopen. Toch zette ik een lijn. En nog één. Mijn handen deden wat mijn hoofd nog niet wist. Onbewust had ik een vleugel getekend. En pas op dat moment besefte ik wát ik had getekend. En wat ik voelde. Waar ik naar verlangde.
De vrijheid van een vogel. De vrede en kracht van een engel. Als door de bliksem getroffen was ik door dit proces. Nu, zo’n vijftig jaar later, vond ik bij puur toeval de tekening terug. Het gaf me een schok van herkenning en tevens het besef dat ik dat proces van loslaten, toelaten, je ergens aan overgeven, gemist had.
De haiku weerspiegelt het pure gevoel dat zich in Erik ontwikkeld heeft. Hoe hij zich gegrepen voelde door de grandeur van die ruimte, overweldigd door het proces waarbij noten en klanken zich bewegen door dat imposante gebouw, daar één mee worden. Het binnentreden door een kleine deur naar zoiets geweldigs heeft een blijvende invloed op hem; hij zoekt er steeds weer naar.
Soms wil hij het begrijpen, wil hij weten waarom hij zo geraakt wordt. Maar dan, zoals de tanka laat zien, geeft hij zich er helemaal aan over. Want wat moet je anders, als nietig deeltje van zoveel grootsheid?
Inge Steenmeijer
Vorige tanhaibun: Annemiek ten Have Volgende tanhaibun: Nicole Van Overstraeten