Het dorpsnachtmaatje

Erik Heijerman, reflectie

Een ontroerend verhaal, deze tanhaibun, zoals zovele in deze bundel. Of Alfredo Delgado – ondanks de opgegeven jaartallen – echt bestaan heeft doet er eigenlijk niet toe. Vroeger, voordat ze in verzorgingshuizen werden opgenomen, had elk dorp zijn dorpsgek: een gebochelde, iemand met een afwijkend gedrag, een maanzieke, een verstandelijke beperkte. Alfredo is zo’n afgezonderde. Het dorp waarin hij leeft is een kleine gemeenschap, met wat joelende en dansende kinderen en een pastoor. Daarbinnen vormen moeder en zoon een hechte, afgesloten eenheid, als zodanig deel van de gemeenschap, maar – door het gedrag van Alfredo – gedwongen hun eigen gang gaand. De vader, dagloner, is door zijn zoon nooit gekend en speelt geen rol meer. De moeder moet het ermee doen, met deze wonderlijke zoon die niet met mensen omgaat maar door het landschap doolt, en dat niet overdag, maar ‘vanaf de schemer tot aan het vroege morgenlicht’. Een nachtdier is hij geworden, die een goed gesprek voert met struiken en zandpaden, weilanden en nachtdieren, en vooral: de wind. Heeft hij iets van Simon Buschman, die ook het best ’s nachts werkt en wandelt; en iets met de wind en het maanlicht heeft?

Bukkend beeld

Foto: Erik Heijerman

Het mooie van dit verhaal is, voor mij, niet alleen het menselijke aspect, maar ook dat door de wijze waarop het opgeschreven is, allerlei associaties met de literatuur bovenkomen, wat duidt op een aantal al dan niet universele topoi. Dat begint al bij de haiku aan het begin, die gezien het verloop van het verhaal een perfecte opening vormt. Ik moest daarbij ogenblikkelijk denken aan het verhaal van Arthur Conan Doyle, The Hound of the Baskervilles, waarvan het bijzondere was dat die in de nacht niet geblaft had.

Dichterbij komt nog de roman van Mark Haddon, The Curious Incident of the Dog in the Night-Time, waarvan de titel direct verwijst naar de openingshaiku, maar de inhoud ons op bijzondere wijze bij een personage als Alfredo brengt: een jongen met Asperger die de moord op een hond probeert op te lossen.

Deze Christopher Boone weet alles van wiskunde maar heel weinig van mensen, houdt van lijstjes, patronen en de waarheid, haat geel, bruin en aangeraakt worden. Onze Alfredo weet alles van de wind en weinig van mensen, is ook uit op de waarheid omtrent het leven, en verzamelt dierenlijkjes, die ‘met een vast, bijna heilig ritueel’ in een krant worden gebonden en vervolgens in volgorde van vinden op een rijtje in de schuur worden gelegd. Welke categorie DSM dit is, laat ik graag aan de deskundigen over, maar dat we bij Alfredo met een vorm van autisme te maken hebben, lijkt me duidelijk. Tegelijk heeft hij iets van een heilige, want wie denkt bij het gesprek van Alfredo met de natuur niet direct aan St. Franciscus, die ook met de dieren praatte, preekte tegen de vogels en een wolf liet beloven dat hij geen mensen meer zou aanvallen?

Alfredo denkt graag na over het leven en ‘al wat er groeit, bloeit en verwelkt’. Hoewel hij over elk gevonden antwoord weer zijn twijfels heeft, is hij toch gewoon gelukkig. Hij is zich bewust van zijn beperkte denkkracht, maar weet tegelijkertijd echter wel – interessant en bijna paradoxaal – dat je veel verstand kúnt hebben van de dingen en het leven, en dat je de wereld verder kúnt helpen. Maar dat is hem niet gegeven. De diepere laag, door de zenmeester Ikkyu beschreven, kan hij volgens de verteller niet bereiken: ‘al in de wereld/ speelt zich af in een droom,/ vluchtig, vervagend’. Hoe schitterend geformuleerd! Ogenblikkelijk komt weer een literaire associatie bij me boven, de bekende regels uit As you like it van Shakespeare: ‘All the world’s a stage, and all the men and women merely players’. Het is eenzelfde soort beleving: dat alles wat er in de wereld gebeurt zich afspeelt op het toneel van onze geest en daarmee een droom is. Filosofen kunnen dit nog schrikwekkender formuleren, namelijk dat dat niet alleen een ervaring is, maar ook daadwerkelijk zo zou kunnen zijn. In zijn Eerste Meditatie stelt Descartes dat we dromen vaak zo levendig beleven, dat we denken dat wat ons daarin overkomt de werkelijkheid is. Hoe kunnen we dan op dit moment weten dat we niet dromen? Een antwoord op dit argument houdt filosofen tot op de dag van vandaag bezig, maar Alfredo hoeft zich er niet druk om te maken. Zijn naam staat gesneden in een houten kruis.

Nu kijkt zijn moeder nog af en toe naar de dierenlijkjes en mompelt dan: ‘tja, die jongen van me’. Straks vraagt alleen de wind nog naar hem; een bries bij maanlicht.

 
 

Vorige vertelling: Wind en maanlicht          volgende vertelling: Piezjoe-piezjoe – 1 en 2