Foto: René Rhee
Er is een stilte van alle tijden
die je bijna aanraken kunt, geluid
een diepe naklankschaduw geeft,
de strakke spaties tussen woorden
vormt, opgaat in een lichte lindegeur
een windvaan langs een vlaggenmast
uilenvleugelslagen in de schemering
dit doezelend moment – en dan
hoe lenig stil, ontheemd, de stilte is
in van hitte zinderende velden, als
ergens een voordeur dichtgeslagen
wordt, wat als een stortbui stil valt.
Er is een stilte in een doorwaakte nacht
die in de zijlijn blijft – afwachtend wacht;
de reden houdt zij stil, misschien te droef,
gekwetst, verlegen, op dat moment
door oorlog in een schuilplaats levend;
stilte – een zachtmoedig personage
heeft haar thuis, ginds, in het hemelsblauw
jij bent er eveneens in zomeravondluwte,
ook als jij je invoegt bij verdriet, gemis;
jij, al vroeg een mistgetekend landschap
dat me zó vertrouwder voorkomt, want:
alles – herschapen in een anders; nu.
Vorig beeldgedicht: Terzijde