Een groot misschien. De weg

Een groot misschien

De Moorse nachtzwaluw op het Iberisch Schiereiland is een variant van nachtzwaluwen die hier aan de Costa de la Luz vrij veel voorkomt. De mannetjes hebben een heel karakteristieke ratelroep. Die wordt weleens verward met die van grote krekels. Iemand zei me ooit, er wakker van geworden: ‘Die is warempel aan psychiatrie toe!’ Voor de plaatselijke bevolking is de Moorse nachtzwaluw echter hét symbool van het grote verlangen’.

In de avance-tijd laat het vrouwtje lang op zich wachten. Zij kiest een plek uit waar zij twee of drie mannetjes kan horen, wikt en weegt door steeds iets meer in de buurt van de een te gaan (die dat opmerkt!) en dan weer van een ander.

Om de zoveel tijd
breekt de Moorse nachtzwaluw
de stilte open;
overdag houden ze zich
in laaggroei schuil – ver uiteen.

In overgeleverde, nostalgische volksliederen komen ze voor als: … de ene nacht is de andere niet, wisselvallig als Moorse nachtzwaluwvrouwen … en: … leven is niet wat wij willen maar waar wij naar durven verlangen.

Ja, dit is Dietrich Bonhoeffer (1906-1945, concentratiekamp Flossenbürg): ‘Het gaat niet om wat wij willen, maar om waar wij ons Verlangen op durven stellen.’ Of zie Jacques Lacan: ‘Het Leven is immers één groot Verlangen; wordt het vervuld, er is geen Verlangen meer, er is geen Leven meer.’ Of Simon Schama in het fabuleuze De Geschiedenis van de Joden, deel 1 ‘De woorden vinden’: ‘Het einde van de wereld is waar de woorden rusten.’ De Joodse woorden als de voor eeuwig onuitroeibare, ‘voor altijd levende uitingen’ van ons aller gloedvolle verlangen.

En die vormen van verlangen liggen ingebed in zachtmoedigheid – het goedmoedige van elke dag in jezelf en hoe je er bent voor de ander. Zoals een zuivere, lichte wind.

Juist hier, juist nu waait
een zuivere, lichte wind
om onze wereld;

– hoog in de hemel, laag ook,
maar waar toch is zijn einde …

Hseh-Tou, 980-1052, en Yuan-Wu, 1065-1135

Dankzij de docent Frans leerde ik al vroeg beseffen dat alles uiteindelijk om het menselijk verlangen, maar ook om een hoger en onzegbaar verlangen gaat. Zijn aanbeveling was tevens: maak je zesdejaars eindwerkstuk over enkele romanfragmenten (overgezet in het hedendaags Frans) van François Rabelais (1494-1553).

Mijn levensmotto is sindsdien: ‘La vie est un grand peut-être.’ Steeds weer nieuw! Hij voegde er aan toe in zijn lenig, karakteristiek handschrift: ‘… né du désir, bercé par la confi-ance.’
En bedoelde: ‘Immers, het leven is voor ons een groot misschien, voortgekomen uit het verlangen, gewiegd, zoals een moeder doet, door het vertrouwen.’ Een paar jaar later stapte hij uit het leven, letterlijk, door een goederentrein tegemoet te lopen, zijn beide armen en handen met gestrekte, open vingers ten hemel geheven; ogenschijnlijk ontspannen omhoogkijkend – zei de machinist, strak voor zich uitstarend.

 

De weg

In afzondering
van bidstonde naar de Zen,
de lange gang door;
geuren uit een kruidentuin,
gekoer, een turkse tortel.

De week in het Zenklooster doet hem in menig opzicht goed; en overal die wierookgeur, de zachtblauwe lavendel uit eigen tuin. Hij ziet, zoals hijzelf ook, iedereen hard werken om toch vooral iets van dat niets te vatten, te ervaren; en vooral niet in mooie woorden te wil-len pakken. Maar – wat dan wel …

Wij komen alleen
en gaan ook alleen weer heen:
pure illusie.
Ik zal u de Weg wijzen
van niet meer gáán maar kómen …

Zenmeester Ikkyu, 1394-1481

Bij het afscheid koopt hij nog een boekje over Zenmeditatie: Leven in het hier en nu. Voor straks. Want ― je weet maar nooit.

Elke dag wat rijst
aan de Boeddha offeren,
― iedereen doet mee;
erna het aan de kippen
(hun verse eitjes) voeren.

 
 

Vorige vertelling: Een glas karnemelk          volgende vertelling: Panta Rhei – Alles Vloeit – Banbutsu Ruten