Anke de Lange, reflectie
[Woorden kunnen vastzetten. Dat wat ik uitspreek, wordt daarmee realiteit. En wanneer het geschrevene aan een thema gekoppeld wordt, vervalt daarmee (doorgaans) iedere andere betekenis die woorden ook hebben of kunnen hebben.
Anders is het wanneer ik teksten van Simon lees. Het is alsof de woorden de ontsluiting vormen voor een deel in mij dat tot dan niet in mijn bewustzijn is verschenen. Ze vormen als het ware de opmaat naar een nieuw stukje van mij, of, beter gezegd, een herschikking van stukjes in mij tot een completer of groter geheel. Het is met iets van verbazing, dat wanneer ik stop met schrijven, ik mijzelf teruglees. Alsof de woorden die zojuist zijn geschreven, onlosmakelijk verbonden zijn met mijn dagelijkse ervaringen, en zo nodig om mijzelf te kunnen duiden. Zo ook met de haibuns en tanbuns, die verbonden met mijn impressies, onderdeel van mij (ik die ik ben) zijn geworden.]
Een zaterdagmiddag. We zitten in een openluchttheater waar een voorstelling zo aanstonds gaat starten. We hebben ons niet zo erg goed ingelezen. Naar nu blijkt, komt er een jeugdvoorstelling geïnspireerd op Hair. Wanneer ik dat goed op me in laat werken, realiseer ik me dat we verkeerd zitten; in het midden, zowel verticaal (de tribune loopt op) als horizontaal. ‘Ik wil naar de zijkant, dan kunnen we weg als we het zat zijn, ‘ik weg moet’ – want anders gaat er iets niet goed.’
Foto: Anke de Lange
Mijn lief – het geduld zelve – schudt van nee. En ik blijf, niet alleen om hem ter wille te zijn, maar ook om mezelf te oefenen in het meer en meer kunnen ‘verduren’. Naarmate de voorstelling vordert, word ik ongeduriger, onrustiger. Er is een groeiende drang naar beweging, weg van hier en wel nu. Ik ontspan pas echt wanneer de voorstelling voorbij is en wij via de uitgang vertrekken. Het is niet omdat ik naar elders wilde, ik wilde gewoon weg van daar en per direct. ‘Per direct’ werkt dan als een imperatief, klip en klaar. Er moet voor mij altijd een weg naar verdwijnen zijn. Een manier om weg te komen. Ongezien of gezien, dat is mij om het even. Bij voorkeur – of liever: uitsluitend zit ik in theaters en bioscopen aan zijpaden. Evenals: wanneer ik weekenden weg ben in verband met training of feestje, heb ik op de laatste dag, na het ontbijt, mijn spullen reeds netjes ingepakt; mijn auto vol geladen.
Aan het einde van mijn werkdag ben ik in mijn hoofd al volop bezig met het vertrek, dat doorgaans veel later dan de officiele eindtijd plaatsvindt. En op familiefeesten ben ik de eerste die vertrekt; die vinden dan bij voorkeur niet bij mij thuis plaats. Gedurende de uren van samenzijn, zorg ik, help ik, steek ik mijn handen uit de mouwen om, als het ware, gelegitimeerd te kunnen vertrekken, zonder dat iemand mij kan betichten van consumptief gedrag zonder inzet of met egoïsme. Dat laatste lijkt oud gedrag; ik ken mijzelf voldoende om te weten dat ik waarde hecht aan beschuldigingen die zich voor nu alleen in mijn hoofd bevinden, ten gevolge van een oud adagium van vroeger. Maar toch, verworven gedrag laat zich niet makkelijk veranderen.
Mijn behoefte aan een vluchtroute strekt verder dan collectieve gebeurtenissen; het is mijn grondhouding in contact met anderen. Er is niets in mij dat mijn leven volledig wil delen met de ander. Er zijn stukken nodig waarin ik alleen kan zijn. Er is ruimte nodig waarin ik me terug kan trekken. Ik wens mij een habitat die alleen voor mij geldt. Daarin mogen passanten een tijdje verblijven; ook de mensen die bij mij horen, mogen delen in mijn habitat. Maar van een permanent opgeven van een mijn ter wille van een ons, daar kan echt geen sprake van zijn. Er komt steeds een punt dat ik mij terug wil trekken in mijn ‘hol’, mij terug móet trekken. Doe ik dat niet, ‘het grote verdwijnen’ dreigt: ik verword tot prooi van de sociale interactie.
Lange tijd heb ik gedacht dat deze vluchtbehoefte, die zo bij mij hoort, te maken heeft met een onvermogen tot hechting, dan wel verbinding. Daarvan lijkt echter geen sprake te zijn; mijn vlucht heeft geen permanent karakter. Immers, steeds keer ik terug naar de mensen met wie ik mij verbonden voel. Van zeer groot belang daarbij is de houding van wie mij lief en dierbaar zijn en hun zienswijze hierin. In feite heel eenvoudig: er is bij hen daadwerkelijk sprake van acceptatie. Zij weten, kénnen mijn behoefte hierin, zijn in staat om met mij de o zo gewenste vluchtroutes vorm te geven. Alsof er een dieperliggend vertrouwen en een weten is van hetgeen ons verbindt, ongeacht mijn behoefte om te vertrekken. Daarmee wordt mijn noodzaak minder. Het weten van de mogelijkheid is voor mij meer dan voldoende.
Vorige vertelling: Het wit. L’inconnue. volgende vertelling: En daar dan