Het andere
nu moet je heengaan –
tussen de groene wilgen
ligt een lange weg
Taniguchi Buson, 1715-1783
Met ‘haar tot leven’ werd op Moeders sterfdag een vijgenboom geplant, bijna anderhalve meter hoog. Ieder jaar vormt zich een nieuw bladerdak, waaronder vijgen, zowel halverwege het voorjaar als medio het najaar. In het begin een tiental, nu al zoveel meer en straks in overvloed; een lekkernij voor de blauwe eksters en merels die je dan in de boom hoort struinen; ook voor wie even stilstaat, met zorg een of twee rijpe vijgen uitkiest, ze zacht leegzuigend ten volle geniet. En uitsluitend ’s nachts bezoekt de schuwe Moorse nachtzwaluw de vijg – la higuera.
Nog even en je kunt ruggelings aan de stam in haar schaduw zitten, er siësta houden. – Dan valt het blad, vlammend rood of halfdroog gekruld. Ik raap er enkele, volg het indrogen, een gebeurtenis: de geaderde nerven tot in hun details. Vervolgens die twee maanden dat de kale takken in het maanlicht grillige silhouetten vormen, als voortekenen van beklemmende dromen of om de betovering ervan te ervaren – of het moment om een lange nachtwandeling te gaan maken: uren in een geheel andere, een magische wereld vertoeven met daarbij het gevoel tevens in mijzelf te zijn. Dit alles als in een osmose.
de jonge vijgen,
ieder onder een breed blad
– moeder, ik mis je
Liebenswürdig
Yamamoto Elzo, 1759-1831, wordt in 1779 tot Zenpriester gewijd en ontvangt de naam Ryokan, Goed en Ruimdenkend. Het voorvoegsel Taigu verwijst naar Het ongedwongene, zelfs grenzend aan Nogal vreemd.
In 1827 ontmoeten de non Teishin, Kuis Hart, 1798-1872, en Ryokan elkaar. Zij hebben vier jaar, tot aan zijn dood, een meer dan platonische verhouding. Zij wisselen vaak fijnzinnige tanka’s aan elkaar uit. Hier is sprake van ware, pure liefde!
Ook in het huidige Japan is er nog een uiterst strenge scheiding tussen de vele sociale gedragskanten en de eigen binnenwereld. Bij ons zie je dat onderscheid meer en meer vervloeien, maar zeker niet in alle opzichten; en welbeschouwd: misschien niet ten diepste. Vraag is daarbij tevens of er wel sprake kán zijn van enerzijds de buitenkant en anderzijds de binnenkant, zoals – de eeuwenoude discussies – ook bij lichaam en geest, de ander en ik, wij allen onder elkaar. Het is van belang om het ineengrijpen van beide als een met elkaar vervlochten éénheid te zien.
Taigu Ryokan is er een schoolvoorbeeld van. Hij is een Zenpriester, maar leeft vanuit ‘die hij is’, met ook allerlei uitspattingen. Ondanks dát is hij geliefd, omdat hij zo waarachtig, zo echt is. Hij noemt zich in die zin ‘een blad in de wind’. Op die wijze bereikt hij de eretitel Zenmeester; en terecht. Zijn indrukwekkende, zeker ook onovertroffen afscheidshaiku van de wereld en in het bijzonder van zijn beminde Teishin:
elk vallend herfstblad:
zijn bovenzijde toont het –
zijn onderzijde
Het Japanse tatemae is ‘bovenzijde’, de buitenkant van al ons gedrag en handelen; honne de ‘onderzijde’, ieders binnenwereld. In de haiku zegt hij zijn beide kanten te willen laten zien. Zijn leven staat in dát teken – ‘tenminste, daar streef ik in alle deemoedigheid naar’. In die zin is hij liebenswürdig – niet zozeer ‘beminnenswaardig’ maar ‘ten volle verdienend bemind te worden’.
In Een nieuwe vijver* geeft Frits Vos als vertaler en in heldere toelichtingen niet alleen een inkijk in zijn rijke poëzie, maar schetst hij Taigu Ryokan vooral als een ware levenskunstenaar, een groot kindervriend en zeker ook van nature wat bipolair, die ondanks alles een plek in het hart van velen kreeg, krijgt, m.i. voorgoed houdt.
Na uren met kinderen kruiden zoeken en ‘heerlijk vangbal spelen’:
bij schemer zijn zij
naar huis – klaar maanlicht helpt me
in het alleen-zijn
* Een nieuwe vijver – Gedichten van de excentrieke Zen-priester Ryōkan (1759-1831), Vertaald & ingeleid door Frits Vos, 1918-2000, hoogleraar Japanologie & Koreanistiek te Leiden; Meulenhoff, 1996.
Vorige vertelling: Panta Rhei – Alles Vloeit – Banbutsu Ruten volgende reflectie: Persoonlijke identiteit