Foto: Pierre Emanuel
Krekelgeluid van dichtbij gaat je door merg en been, maar is in een aanhoudende roepketen een en al passie; ‘O die lange en zachtzoele zomernachten waarin koel maanlicht …’ Yakamo-chi
Kort, als van krekels,
is de duur van ons leven;
zie ik de reinheid
van bergen en rivieren,
dan wil ik De Weg volgen.
Otomo no Yakamochi, 718-788
Vannacht zat er een krekel in onze slaapkamer, ergens in een van de twee kledingkasten. Zowel de kast als de kamer werkten als een eersteklas klankversterker. Heel bijzonder. Alleen al die aanhoudend scherpe geluidskracht van het gesjirp. Krekels sjirpen in onderlinge samenhang, met in elkaar vervlochten roeplijnen. Zij vormen met elkaar lange reeksen van hartstochtelijk geroep, hoe eentonig dat ook lijkt te klinken. Onze krekel paste daarin, maar wist niet hoe ongelegen dat kwam.
Als almaar weerklank:
de krekelroepgeluiden
– waar, waar blijf je toch?
Heel de nacht houden ze aan,
vallen soms stil, even maar.
We zochten de kledingkast na, vonden hem (alleen de mannetjes sjirpen) niet; en gingen tegen twaalven slapen; hoopten dat het lukken zou. Voor Carla viel het aanvankelijk mee (zij kan dat: slapen!), ik werd bij de eerste de beste doezel direct overvallen door een nachtmerrie: in een ijselijk donker belaagden geluidspriemen me, ik kon geen kant meer uit, wist me voorgoed ingesloten.
De geluidspriemen: ze sneden als messen, voelden als kerven op mijn ziel. Nog steeds; zoals vroeger. We gingen de kast uitruimen, plank voor plank, en hoorden plots een tikgeluidje bij ons bed. De ‘sjirpenman’ was uit een kledingstuk op de plavuizen vloer gevallen; zocht een goed heenkomen. Ik zag hem toen ik het bed iets opzijschoof; ving hem; met een gevoel van deernis – hoe vreemd ook. Immers de krekel volgt zijn natuur: sjirpen in een roepketen. Het ‘ventje’ borgen we op in een afgedekt drinkglas.
in de doornenstruik
krekelzang, onbeantwoord –
die tussenstiltes
Het bleef stil in onze slaapkamer – en: in de roepketen buiten was onvoorzien een korte maar duidelijke breuk aangebracht. Er werd in het verstoorde krekelroepspel naarstig gezocht naar nieuwe verbinding tussen de krekelroepgeluiden. Die kwam er. De harmonie was er weer. Het klonk weer als van-ouds: langgerekte sjirps, zich eindeloos herhalend. Bijna onafgebroken.
De volgende dag heb ik de krekel in het open veld uitgezet. Hij zal er opgenomen worden in een andere roeplijn, hopelijk zonder (over)last voor mensen. En ik wist: die krekel en die nachtmerrie staan voor meer, gaan over: de kerven op onze ziel.
Het krekelgeluid
raakt aan toegedekte pijn:
jaren alleen-zijn,
ver van huis; zoals velen,
diepe kerven op hun ziel.
Foto: Pierre Emanuel
Bij al het mooie van mensen worden we dikwijls geraakt door het droeve, door wat wij elkaar aandoen, en vooral: waarom en waartoe? Wie zijn het die anderen de maat menen te mogen nemen, kerven op hun ziel aanbrengen? En dat dikwijls willens en wetens; met dedain op hen neerkijken; dat smalle glimlachen.
Zie de geschiedenissen erop na: machtshebbers kwetsen met een scala aan zogenaamde ‘hogere motieven’, en tevens met de welbekende (zelf)rechtvaardiging: ‘Tja, waar gehakt wordt vallen spaanders; niet zeuren graag.’
Hun persoonlijkheidsprobleem is in feite uiterst simpel: een onstilbare honger naar macht, status. Hun wérkelijk zelfbesef is erg klein! Echter, zij reageren bij elke vorm van tegendruk (een koekje van eigen deeg) bijna altijd verontwaardigd. Ze voelen zich dan ‘not amused’, hoogst beledigd en hoogstpersoonlijk gekwetst, ja, op hun ‘ziel’ (wat voor ‘ziel’ dan ook) getrapt en zoeken troost én hun gelijk bij elkaar; en bij hun zogeheten maatjes, de jaknikkers! Een steevast ritueel. En, onveranderlijk!
O, waar waren ooit
zulke zachte valleien
als in deze hei,
omgeven door heuvels
waar bomen groeten en zwijgen.
J. van Tooren, 1900-1991
Vorige reflectie: Het alledaagse volgende vertelling: La Virgen. Dieprood