Morgen dáár
Waar zijn de woorden
voor deze zonsondergang,
de gloed van het rood;
tussendoor vogelzang en
waar de wind zijn stem aan geeft.
Minstens een weekend elke maand gaan zij de heuvels en bergen in. Voorheen wandelden zij menige dagtocht samen; sinds haar heupartrose gaat dat niet meer. Zij staat erop dat hij ‘onze goede gewoonte, ook namens mij’ volhoudt.
De avondzon doet
bloesems nog even glanzen
– o die zachte gloed;
de zon gaat straks stil onder:
het licht mindert, wordt schemer.
Ex-keizerin Eifuku, 1271-1342
Zij zit opzij van hun houten huis op een heuvelflank en kijkt uit over het glooiende landschap naar zee. Zij verwacht elk moment haar man terug; hij maakte vandaag zijn vierde dagwandeling, ook deze, zoals hij het noemt, samen met zijn fototoestel. Natuurfoto’s, zijn passie.
Pas na een paar maanden is zij in staat naar zijn laatste opnames te kijken, ziet tevens zijn laatste: de eerste momenten van die zonsondergang tóen, een paar honderd meter van hun houten huis vandaan. Met die verschrikkelijke coïncidentie:
Links op de foto:
in je hoofd kan elk moment
zoiets gebeuren –
een oude eik, in de kruin
getroffen door de bliksem.
Met hun vrienden gaan zij morgen dáár zijn ‘natuur-as’ verstrooien en er ook een houten kruis plaatsen, bewust zonder naam en data.
Het zal er op den duur overgroeid worden.
Nederland, Kortenhoef – tot 2012
‘Nederland’ heeft hét voor mij altijd wel en niet gehad; tevens gehouden: vitaliteit en steeds weer nieuwe plannen. ‘In Nederland ben ik te jong om oud te worden’, noemde ik dat.
In die sfeer gingen Carla en ik naar Zuid-Spanje. Voor haar was het een bittere nood-zaak; zij had een teveel aan fysieke klachten.
Dit jong oeverriet
kent het deinen van de wind
nog niet, herfstdorheid
noch winterstorm (hoe het breekt)
– groeit onstuimig, fier omhoog.
Zuid-Spanje – vanaf 2012 t/m 2018
Een vlucht ooievaars,
dicht in elkaars buurt, zweven
hoog op de thermiek
richting Afrika, worden
stippen, lossen langzaam op.
Zo’n zeventig jaar Nederland, nu sinds ruim zes jaar in Zuid-Spanje, Costa de la Luz; aan de rand van een vissersdorpje, Islantilla, omgeven met vakantieparken, hotels, tweede huizen van stedelingen. En Portugal dichtbij. Altijd de Atlantische Oceaan, links Afrika, rechts (wel wat verder weg) Amerika.
Ooit Nederland: de afloop van de winter, moe van het lange wachten; of was het meer het uitzien dat oningevuld dreigde blijven.
Wij kennen hier in Zuid-Spanje de winters niet, hooguit wat koele nachten, met een trui aan wandelen door rustig glooiend landschap, kuddes geiten, honden er rondom, de herder, gehuld in een deken; dat heeft niets van een winter, laat staan dat over heuvels ooit de dooi invalt.
Maar stel je nu weer voor, dat verwachtingsvolle: de velden ontdoen zich van sneeuw, ijspegels gaan druppen, fietspaden knisperen weer van schelpengruis – dan die tijd: de dooi is voorbij; er komt ruim baan voor wat lente heet, die zachte opwinding die er dan dag en nacht is; ook in mijzelf: lentekracht.
Na deze zes jaar willen wij tweemaal per jaar een paar maanden naar Nederland. Het sluit niet uit dat we ons dáár weer gaan vestigen, dat Spanje opnieuw bezoekland wordt. Bij de verhuizing naar Spanje schreef ik: ‘De laatste wende. – Alhoewel.’
Misschien dat we er alsnog het thuisgevoel vinden dat er voorwaardelijk altijd in me ge-weest is.
Inderdaad, een jaar later, het komt ervan: de allerlaatste wende: Terug naar Nederland. Dit keer géén ‘Alhoewel’; hoewel … neen!
een bergkoekoek zwenkt
naar een eiland; en allengs
versterft zijn roepen
Matsuo Basho, 1644-1694
Vorige vertelling: De breuklijn