Na de dagen

Zeker, de lokale bevolking kent de zware najaarsstormen – tot diep in het voorjaar; maar deze zuidwester met steeds weer windstoten van 110/130 km bij springvloed en aanhoudende slagregens werkt ontwrichtend: asfaltwegen worden weggeslagen, strandrestaurants verdwijnen in de golven, de kustlijnboten werden tot achter de vissershuizen gesleept, afgerukte daken vliegen in het rond en de duinlijn wordt afgekalfd. Palmbomen, op een enkeling na, overleven dit geweld.

In de Mihobaai
met dat aanhoudend stormweer
roepen de roeiers
altijd lachend naar elkaar,
hoe hoog de golven ook staan.

Anoniem, 300-1000 AD

Dagenlang staan de mensen in groepjes bijeen en hebben het erover, kinderen luisteren en zien de ontreddering bij velen. Langzaam vormt zich ook – afgezonderd van de anderen die dit wel degelijk volgen – een dichte kring oude vrouwen; er wordt gefluisterd, vooral met gebaren gesproken, er wordt naar de kapel geknikt, men wendt zich ervan af. De Heer Zelf heeft met deze uitzonderlijke zuidwester – recht uit de kolkende oceaan – Zijn Toorn kenbaar gemaakt.

Die zondag en de week erna loopt het kapelbezoek sterk terug. En van de ene op de andere dag is de pastoor die ook in omliggende dorpen de mis opdraagt en biecht hoort, het sacrament der stervenden toedient en nieuwe vissersboten inwijdt, wég.

Versuft door de pets
tegen het dubbelglasraam
– gisteren pas ingezet –
ligt hij, zijdelings,
op de vensterbank, komt bij,
vliegt weg, zwenkt weer als vanouds.

Er komt een vrij jonge plaatsvervanger die weet te luisteren, niet meedeint of zomaar overstag gaat; met kalme zegeningen bij de vaak ingewikkelde herstelwerkzaamheden de hoognodige rust terugbrengt; en zo de verhalen tot mythe laat worden.

In de vroege zomer erna heeft het dagelijkse leven zich goeddeels hervonden. De vissershuizen blinken in hun witheid, ook de visserskapel. Een inzameling bracht een nieuwe torenhaan van dieprood koper op.

Het gerucht gaat intussen dat de pastoor van tóen maanden in een nonnenklooster doorbracht, nu in een ver dorp kapelaan is. Er wordt nog zelden over hem gesproken; dan slechts over ‘hij van toen’. Vooral de oudjes hebben hun nieuwe pastoor in hun hart gesloten, slaan hun ogen op het juiste moment voor hem neer. ‘En zo zie je, uiteindelijk heeft God het toch goed met ons voor. Kom, we gaan een rozenkransje bidden.’

Na de dagen gaan
ooievaars dieper zuidwaarts,
hoog op de thermiek;
een handvol blijft, vliegt rond, wacht
tot het nest weer jongen heeft.

 
 

Vorige vertelling: De boomkikker. Menig keer.          volgende vertelling: Tegenwoordig. In het voorbijgaan.