Tegenwoordig. In het voorbijgaan.

Tegenwoordig

Van tijd tot tijd kom ik hem tegen tijdens een strandwandeling; we praten dan een half uurtje, soms uurtje met elkaar. Hij is van Londen, woont hier nu ruim twintig jaar; houdt van de zee en van uren op een terrasje zitten, uitkijkend over zee.

Een zwartkopmeeuw scheert
over de branding, wendt, schiet
van vlak boven zee
steil omhoog, duikelt – een spel,
rijk aan toevalligheden.

Hij vindt dat hij weinig met zijn leven gedaan heeft, voelt zich er niet slecht onder; kent nauwelijks verveling; kan daar goed over vertellen, vol humor; en is oprecht verbaasd over ‘zijn leventje’.

Naar de hoge lucht
kijk ik op, mijn leven lang;
de wind – vaak ruisend,
nu vlak langs mij heen loeiend –
blijft voor altijd onzichtbaar.

Ochikochi no Mitsune, ca. 900

~ ~ ~

een leeg eksternest
– de vreedzame maanden nu –
aan een vale lucht

Bomen met een wolkenlucht

Foto: PhotoMind: Pierre Emanuel

Sinds enkele maanden zie ik hem niet meer. Misschien toeval, misschien is hij verhuisd of ernstig ziek of toch een bedrijf begonnen.

Weer verdwijnt er iemand zomaar uit mijn leven, waarbij ik me afvraag wie ik voor zo iemand was: de ineens afwezige; of dat het die ander toch wel iets doet – zonder dat ik dat ooit zal weten.

Geheel anders is het wanneer ik uit iemands leven wilde verdwijnen, daartoe alles in het werk stelde; en het liet gebeuren. En dan later dat gevoel van schaamte; of niet: soms is het beter je niet meer in iemands leven te laten zien of er deel aan te nemen.

 

In het voorbijgaan

De kilometerlange wandelboulevard langs de Atlantische Oceaan. Sinds jaar en dag zit daar in een flauwe bocht een oud echtpaar voor hun kleine zijwoning, hij meer en meer nogal afwezig, zij vaak kortaf voor zichzelf uit pratend; met iets van verbetenheid.

Van tijd tot tijd staat zij zomaar op, begint het straatje te vegen of klopt de deurmat uit aan de dichtstbijzijnde palmboom. Hij knikt wel eens of glimlacht. Wie hen kent, groet in het voorbijgaan. Daar reageren ze niet tot nauwelijks op. Ze wachten op hun zoon, hun kustlijnvisser die zeeman werd.

hoog onder wolken
een vlucht duiven, onderweg
naar het eigen honk

Wanneer de dagploeg van de kustlijnvissers terugkeert, vaart de nachtploeg uit. De oudsten van de vissersgemeenschap zien aan de vangst waar welke soorten vissen huizen; tevens welke bewegingen in de zeestromingen plaatsvinden; geven dan aanwijzingen met afgemeten gebaren.

Hun zoon wil echter het grotere, het vrijere; hij vertrekt, onaangekondigd. Zijn ouders worden erop aangekeken. Een enkele keer komt hij langs; hij wordt dan straal genegeerd. Zijn vader luistert echter aandachtig naar hem, ondanks alles, met iets van een glimlach. Totdat hij gaat dementeren.

Sindsdien liet zoonlief zich tweemaal zien. Zijn ouders wachten nu dagelijks, nee, dag en nacht op hem.

In haar gemis veegt zij vaak langdurig het straatje, klopt en klopt de deurmat. Zijn vader glimlacht soms naar iemand die zonder iets te zeggen voorbijgaat, zelden omkijkt; die hij dacht, het zou kunnen, iets van zijn zoon lijkt te hebben. Aan hem doet denken.

de nachtegaal zingt –
en keert zich naar deze zij,
en dan naar die zij

Taniguchi Buson, 1715-1783

~ ~ ~

Zij wachten zonder dat het voor hen ooit een vraag is geworden wat dat inhoudt of wat daarover te zeggen valt, waartoe dat leidt – dat gevoel van het onvervulbare; van dat wachten.

in de herfstavond
komt een kraai langsgevlogen,
zonder te krassen

Kishu

 
 

Vorige vertelling: Na de dagen          volgende reflectie: Wat schipperen