Met niemand minder
dan zijn vader gaat hij af
op de juf, groep vijf;
kin omhoog: wat denk je wel,
jij bent één gróót tákkewijf.
In heel het weiland
– de hals diep in de schouders –
die ene reiger;
de lucht loopt vol van het grijs
dat straks een dichte mist is.
Een verdwaald kauwtje
zoekt ten leste haar toevlucht
in gindse kolonie;
alle storten zich op haar.
Het lijfje aan de slootkant.
Volgende pagina: Tanka 9