De dochters zien toe
– met ingehouden adem –
hoe een volbloed hengst
een merrie bestijgt; pa en moe
staan er wat verlegen bij.
De purperreigers
trekken weg, een blauwreiger
kan de winter aan;
wat toch dat jij bij mij blijft,
terwijl ik zou begrijpen …
Hij kijkt achterom,
nog eenmaal de straat van toen,
nu vol met auto’s;
de jaren dat op zondag
maar wat rondgehangen werd.