Ik duwde de rolstoel
van mijn vader
waarin hij ziek en hulpeloos zat;
hij vroeg nog om een sigaret
die hij direct weer vallen liet;
hij wilde weer naar bed.
Ik reed hem door
de lange gangen
zijn sobere kamer in
die smal was als een graf.
Mijn God, dacht ik,
hij is mijn vader. Ik heb hem
te laat liefgehad.
Ina van Vondel
Vorig gedicht: Mijn vader volgend gedicht: Requiem