Van oorsprong

1

Wat ooit in de zee
tot dit — dit leven — komt, maakt
in een variant
een gedurfd zijwaartse sprong:
ons bewustzijn — wij bestaan.

Zo vatbaar voor taal,
tot spreken in staat, verwerft
de mens ook het schrift;
in het ruisen van de wind
vormt zich een grammatica.

Boven de velden
een sluier morgennevel:
je zó te voelen —
er weet van hebben, elkaar
dát kunnen toevertrouwen.

Tastenderwijze
leven ze in de oerzee
van eeuwig duister,
afgestemd in bio-eco’s:
wat speelt zich af, diep in mij?

 

2

In deze wereld
van herkend en vergeten
worden: het gedicht;
vanuit zee geuren vangen
en er zelf op reis mee gaan.

Met een boek op schoot
opgaan in de verhaallijn
en wat je voorvoelt,
personages bevragen;
soms lang voor je uitstaren.

Hij spreekt tot zichzelf,
gesticuleert in vertes,
een en al verhaal;
ik herken als hij langskomt,
bij toeval, ’n bijbelcitaat.

De zomers komen
met hun alomvattend groen
en zware regens,
maar houden iets lichtvoetigs
dat je pen soms zeggen kan.

 
 

Vorig gedicht: Zomaar op een middaguur          volgend gedicht: In verlegenheid