1
Rondom ’t knisperende houtvuur
komen de verhalen los, werelden
die er zijn, zouden mogen bestaan,
’t gewone, niet alledaagse ertussen,
dat ons naar elkaar luisteren doet.
2
In jou valt alles samen
met ook de uitersten van pijn,
verdriet, verbazing en ontmoediging;
maar bovenal:
het wonder van een levensgang —
tevreden smakjes na de borst,
de goede kleur hier in de luier;
zie, jullie kleine dommelt weg,
je schouder is haar droompaleis;
zij geeuwt zich op haar vaders arm
bij klopjes voor het volgend boertje.
Intussen woedt de wereld door
en wemelt ’t van kindsoldaten,
heerst de angst, maar blijft er hoop.
3
Rondom ’t knisperende houtvuur
doen goede stiltes zo weldadig aan,
overdekt ’t lichtgrijs as ’t smeulen,
verstillen alle stemmen; tot morgen
het alledaagse weer de files opstuwt.
Vorig gedicht: Dicht volgend gedicht: Blinkend in de zon