Zijn metafoor

Als gevolg van een auto-ongeluk (1983) werd ik van de ene op de andere dag stekeblind, hoewel ik eerst veertien dagen in coma lag. Toen ik bijkwam, was er geen licht en donker meer maar absolute onbestemdheid, een soort vaagheid die niets inhield. Er was geen ruimte en ruimtelijk besef meer en daarmee verviel de tijd en het gewone van kloktijd. Alles om me heen, zoals even rondkijken, viel feitelijk weg en kreeg geen andere invulling; eveneens wijzigden de betrekkingen ermee. Er klonken stemmen die zich bewogen zonder dat ik wist waarom van waar naar waar. Er was voor mij aanvankelijk geen oriëntatie of richtingbepaling meer. Al het vanzelfsprekende van vroeger verdween niet, maar keerde zich tegen me, verwarde me, maakte me panisch; opstandig, godvergeten kwaad.

Een blikseminslag –
sissend doven slagregens
de uitslaande brand;
tussen de staketsels staan
twee stallen, zwartgeblakerd.

Strandgezicht bij avond

Foto: René Rhee

Een sprong in die tijd, want het tijdbesef herstelde zich. Allerlei hulpverleners hielden zich met mij bezig. Zij stelden zich aan me voor en lieten in de meest mooie bewoordingen ― symbolisch ― hun businesskaartje achter. Ze praatten in monologen, beweerden van alles en zeiden veel, veel zinnige en ook onbegrijpelijke dingen. Als het licht in je uitgegaan is, wordt je begrip van de woorden en zinnen ook anders. Langzaamaan wordt de betekenis diffuser. De taal kantelt naar een ander niveau, maakt zich los uit het bestaande taalgebruik. Als iemand zei ‘Dat zie je goed’ reageerde ik fel emotioneel, los van de bedoeling. Al die goede bedoelingen bleven buiten me. Ze wilden adviezen bij mij binnenbrengen, me subtiel ‘ontvankelijk’ maken voor hun aanpak (gericht op erkenning en al wat dies meer zij …). Te eenvoudig.

Maar, het bleef maar spoken in me, vooral ’s nachts. Totdat een nachtzuster tegen me zei: ‘Dario, praat eens met Amando.’ De manier waarop zij dat zei – het timbre in haar stem – overtuigde me. Hier sprak iemand vanuit bekommernis en weten van. Haar broer is doofstom.

Zij legde soms haar hand stevig in de palm van mijn hand. En dan was er echt contact, kalmerend, bemoedigend, troostend. Dan zei ik: ‘Ga nu maar, het is goed zo.’ Soms met tranen in mijn blind geworden ogen.

Tussen de tegels
staan de eerste plukjes groen,
wat onwennig nog;
ze geven mee met de wind
en glanzen van morgendauw.

‘Maar waarom Amando?’ ‘Dat weet ik niet precies’, zei Leya. ‘Maar hij is niet alledaags en dat is jouw situatie ook niet; en jij ook niet. Niemand krijgt vat op je. Jij schreeuwt en bluft iedereen van je af.’ – Pats boem. Dat was recht toe recht aan.
En daarbij, ik was pas negentien, nog midden in de late puberteit en vroege adolescentie, opstandig en vaak roekeloos. Het auto-ongeluk werd door de verzekering aldus verklaard.

Amando, zijn stem. Ik herken en leer aldus mensen aan hun stem kennen. Zo ook zijn stem; dat rustgevende erin; zijn welkom. Hij humde en hamde op een andere manier, hij zei er iets mee. Hij moedigde me bovendien aan om mijn woede te uiten, mijn opstandigheid, mijn ‘verrekte onredelijkheid’ in wat mij was overkomen. Niks kanaliseren. Gooi het eruit. Dóen, dóe het. Het moet eruit. Dat verrekte auto-ongeluk. Die rotklap. ‘Brul het uit. Pas dan kun je het te boven komen.’

Je moet uitstijgen
boven de donderwolken
rondom de bergtop.
Want hoe zul je anders ooit
je eigen helderheid zien?

Taigu Ryokan, Zenmeester, 1758-1831

Maar dat alles wel steeds binnen de afgesproken drie kwartier. Dat pikte ik eerst niet, hij hield er aan vast. En langzaamaan liet ik dat zo, kwam er ruimte voor gesprek, ging ik zuiniger en efficiënter met die tijd om. Zo werden het drie cruciale kwartieren per week. Tijd en ruimte werden weer onderdeel van mijn leven, van mijn dagritme, van mijn leefpatroon. En zo is het redelijk goed met me gekomen. Ik leerde braille, schrijf nu veel (het is dan 1987), hij redigeert mijn teksten. En leest ze dan voor.

Aan zijn stem hoor ik wat hij ervan vindt. Daar vraagt hij mij naar. Dan ben ik iemand, voel ik me erkend; en gewaardeerd. Ik overleg met hem ook met: ‘Hoe zie jij dat?’ ― of: ‘Ik zie dat anders!’ Dit werd mijn metafoor: ‘Ik zie dat anders!’

 
 

Vorige vertelling: En daar dan          volgende vertelling: Kind van de rivier