Aan boord houden

Anke de Lange, reflectie

December 2017. Ik ontvang zojuist het bericht dat een jonge man, net de twintig gepasseerd, zich van het leven heeft beroofd. Zijn moeder ken ik via via, zijn vader ken ik niet. Zijn ouders zijn moeizaam gescheiden. Het is niet gebruikelijk dat wanneer mensen zich van het leven beroven, vermeld wordt hoe ze dat hebben gedaan. De inner circle rondom de getroffenen weten het doorgaans wel en, zo heb ik gemerkt rondom het vergelijkbaar overlijden van mijn moeder, dat geeft kennelijk een bepaald soort status van erbij te horen. Ik verneem van een vriendin van de moeder de ware toedracht die zich bij zijn vader thuis heeft afgespeeld ― als om te benadrukken dat de vader toch echt het nodige te verwijten valt. Waarom zou anders voor het einde van een bestaan de woonkamer van de vader verkozen zijn?

Ik besluit naar de uitvaart te gaan. Het is de combinatie van een jong mens en zelfdoding die in mij een trieste bodem vindt voor diepe geraaktheid. De troosteloosheid van het bestaan, dat diepe gevoel van machteloosheid dat wij als samenleving, ik als mens, niet in staat blijken te zijn om iedereen, zeker jonge mensen, aan boord te houden. De volstrekte, diep voelbare armoede daarvan.

De ruimte is meer dan vol. Dat troost, zo weet ik. De afscheidsceremonie bestaat grotendeels uit zijn muziek – voor mij moeilijk te plaatsen – en de meest diverse herinneringen. Zo ook zijn moeder. Ze vertelt over het kleine jongetje dat zich zo verbaasde over het leven, zijn eigen weg koos achter insecten en vogels aan – en steeds als het gezin de ene kant op ging, de andere kant verkoos. Een klein jongetje dat vanaf het moment dat hij naar school moest, in de kaders van een systeem geduwd werd, waarin hij niet paste. En in een systeem dat daar niet mee om kan gaan. Je past erin of niet, je wordt in een benauwende marge gedrukt, je valt tenslotte uit of je wordt er hardhandig uit geduwd, ja, overboord geduwd.

De top van een mast

Foto: Anke de Lange

Na een paar woorden van haar verschijnen de foto’s van hem en zijn broer en zus. De foto’s blijven gedurende de hele ceremonie getoond worden – het voor altijd aanwezige.
Het valt mij op dat er niet een is waarop hij alleen staat. Het roept in mij het gevoel op dat hij als mens nooit werkelijk het minste aan bestaansrecht dat je verwachten mag, heeft gekregen. Alsof hij aan alle kanten gedwongen werd om ergens, maar ergens anders, bij te horen. Alsof het onmogelijk voor hem was om alleen zichzelf toe te behoren.

Ik ken de verhalen van de achterliggende jaren. De strijd met bureaucratische instanties die protocollen in plaats van mensen volgen en routes afdwingen. Ik weet ook van de pijnlijke strijd tussen de ouders die elkaar niet vonden in hun zorg om hun oudste zoon. De schrijnende scheiding is niet alleen zichtbaar, maar vooral ook voelbaar tijdens dit afscheid waarin getracht wordt deze jonge man ook, misschien vooral, te herdenken in relatie tot zijn gezin, in relatie tot zijn school, in relatie tot zijn werk en tot zijn ene, dierbare vriend.

Deze vriend die, met een voorbereid verhaal op papier, ter plekke besluit vanuit zijn hart te spreken. De rauwe, onomwonden, pure woorden van iemand die van ons een stempel ‘stoornis in het autistisch spectrum’ heeft gekregen, raken me recht in mijn hart. De tien zinnen die hij spreekt zijn stuk voor stuk een weergave van onmacht en puur verdriet. Met een ‘Ik vind het gewoon zwaar kut! Nu ga ik zitten.’ sluit hij af. Ik voel de tranen die over mijn wangen naar een bodemloze put rollen, een put van leegte in dit bestaan.

Wanneer we na afloop het lichaam ter aarde hebben besteld, de moeder met haar overige twee kinderen aan de ene kant en de vader alleen aan de andere kant, lopen we terug. Kleine groepjes mensen. Ieder in hun eigen herinneringen, beweringen en verhalen. Hem laten we achter. Alleen, daar in dat diepe gat waar straks aarde overheen gegooid zal worden. Een plek voor hem alleen zonder ooit alleen te zijn. Ik vraag me af of ouders ooit uit het graf van hun kind kunnen klimmen.

Wat later tref ik zijn moeder met een kop thee in haar hand – in een oprechte maar zwaarmoedige poging om normaal te blijven functioneren. Mijn hart doet zeer bij zoveel onmacht – een onmacht die ik zo ken.

 
 

Vorige vertelling: Onopgemerkt          volgende vertelling: Het soort verhalen