Verstilling

Verstilling; bomen in de nacht


Foto: Marianna Kieft

dan vanuit het niets:
het vliesdunne moment
van louter stilte

‘In den beginne was -HET- louter stilte.’ Meer en meer wordt getwijfeld aan de theorie van de oerknal. Ik kan me daar in vinden. Mogelijk was er eerst een statische — eeuwigdurende — stilte die, hoe dan ook, in beweging kwam en nog steeds uitdijt, een heelal vormt. Aan alles in dit heelal ligt ten diepste stilte ten grondslag. Het heelal in welke vorm en omstandigheid dan ook bestaat bij de gratie van stilte; en houdt daar ook altijd het wezenskenmerk van: een in zichzelf besloten stilte: the inner silence. Een gedicht in zichzelf.

In allerlei godsdiensten en levensbeschouwingen wordt de stilte geclaimd als instrument om tot inzicht, aanvaarding en grondhouding te komen waaruit dan een leefwijze vormgegeven wordt. Liefst met een Oosters sausje. Met alle respect: goedbedoeld, iets te gemakkelijk en een getuigenis van op resultaat gericht denken en handelen. Een historische vergissing. De woestijnvaders hadden dat ook: in de stilte komen — dikwijls een lange weg — om aldus archaïsche, heilige teksten te doorvorsen, de essentie ervan te vatten. Maar, steeds hún interpretatie. Immers, teksten zijn geen onderdeel van de stilte zelf, maar hebben het er over. Disputen ook: stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde. Fraaie mystificaties.

In zenmeditatie is stilte veelal de toegangsweg — met of zonder wierook of allerlei etherische oliën, mantra’s en (vaak pijnlijk) lang zitten — om tot het iets/niets te komen. Prachtig. Maar die goed bedoelde opvatting over stilte is een afgeleide van het fenomeen stilte. In essentie is stilte niet er (ergens) zijn maar een zijn waarin alles met wording besloten ligt. Ook in luidruchtigheid, in gepoch, in kleineren, zelfs in iemand — in marteling — doodschreeuwen.

De grootste tegenstelling met ‘de stilte van overal en in altijd’ is de hartverscheurende angstschreeuw. Die is eveneens ‘altijd en overal’ maar dan ontregelend, een kreet uit de angst zelf. Angst is de volstrekte tegenpool van zijn: er-niet-meer-zijn. Voorbij de angst is er niets, vóór ‘het zijn’ evenmin — maar zo anders. Die kreet zou zelfs de-stilte-ten-diepste kunnen opheffen, algeheel nietig verklaren. De ‘godvergeten’ angs-schreeuw van een enkeling kan de eeuwigdurende stilte voorgoed tot niets terugbrengen, aan flarden scheuren, verpulveren. Een allesvernietigende tsunami. Onder het licht van de eeuwigheid.

Een enkeling kan een oerknal bewerkstelligen, niet als een nieuw gegeven maar als een definitief einde van het/ons ‘heelal’. De mens die mishandelt, pijnigt of ‘tot de dood erop volgt’ inbeukt op de ander; die (of dát) mens kan dit ‘veroorzaken’. Kaïn en Abel. Daartoe is een mens — de mens — in staat. Auschwitz is er een voorteken, een voorstudie van. En Poetin de verpersoonlijking. Daarom, ik sluit niet uit dat dit ook gebeuren gaat. Onze wereld is er naar onderweg. Zie wat er plaatsvindt: een opeenstapeling, verergering van onmenselijk gedrag dat het zijnde ‘ten slotte’ doet imploderen, opblaast vanuit zichzelf.

Bij dit alles: verstilling komt stilte het meest nabij, in het bijzonder de verstilling in een gedicht, in een handreiking, in een troostend gebaar — in een uiting van mededogen: er vanuit stilte voor de ander durven zijn en vanuit die stiltebeleving iets voor die ander willen doen, ‘betekenen’. Vanuit, vanuit het zijnde (alles met wording) dat er was, is, nog is. Een sprankje hoop; stille, verstilde hoop; verwachting. Een olijftak. Jij en ik.

 
 

Vorige vertelling: Aan boord houden          volgende vertelling: Rufa