Aldus. Misschien. Wat blijft.

Aldus

De afgelopen jaren ben ik hier in Zuid-Spanje, Costa de la Luz, thuisgeraakt. Ik ga vaak naar zee, wandel in het steeds andere geluid van de branding, bij storm en ontij. Tevens tijdens windstille dagen met hooguit een bries. Die azuurblauwe lucht. De horizon.

~ ~ ~

zie eens – heel de zee,
dat almaar golvende blauw,
al de dagen door

Taniguchi Buson, 1715-1783

Rond een middaguur sterft een kustlijnvisser aan een hartaanval; op zee. Drie maten voeren Des* in zijn verouderde boot naar het strand; ook het sleepnet met de dagvangst. Die wordt verdeeld onder de ouden van dagen.

De kapeldienst is ingetogen, niet te lang. Er is bij veruit de meesten sprake van aanvaarding. Familiekwaal. Dat krijg je dan – Des, pas 46 jaar.

er vliegt een kopmeeuw
hoog boven kalme golven
naar een horizon

 

Misschien

op de tempelbel
heeft zich een vlinder gezet,
zijn laatste moment

Taniguchi Buson, 1715-1783

‘Nu de zware klokken luiden is iemands geest reeds elders’, zegt grootvader; steeds als ‘dat droeve geluid’ klinkt.

Ik vraag: ‘Wat is dan dat klokgelui voor u?’ Hij kijkt me lang, bedachtzaam aan, knikt even: ‘Dat vertel ik je nog weleens, jongen. Wanneer je er ooit aan toe bent.’

in heel het grasland
waarover flarden nevel
die ene molshoop

Tijdens een woestijnreis krijg ik het overlijdensbericht; hij is ingeslapen. Hij is naar elders – misschien wel ergens hier, opgegaan in dit woestijnlandschap, ver weg de horizon.

Hier wordt niet(s) – aan wie er even is – gevraagd, hier onderga je het stilzijn dat je zomaar aangereikt wordt. Hier heerst de hitte; hier is het een en al stilte, meer dan de afwezigheid van geluid. De stilte-in-zichzelf als essentie van het leven, zoals ooit een woestijnmoeder schreef. Ook nu.

 

Wat blijft

Het gehucht ligt in een smal dal, links een heuvelflank met oneffen akkers, rechts een bergflank met parasoldennen en open stukken, graasplekken voor kuddes geiten. Dat gehucht had vijf jaar geleden nog een zekere beweeglijkheid; er gebeurde wel eens wat in die paar gezinnen; maar vooral ouderen. Ossen voor het ploegen, de drie lieftallige Maria-processies. Buiten staan de witte ovens; de geur van vers brood verspreidt zich. De late avonden, het bijeenzijn, de eigen rode slobberwijn.

het sportvliegtuigje
sputtert door de zondagsrust,
niemand weet waarheen

Nu – de tijd staat niet stil, maar verloopt trager, schraler. De siësta’s duren langer. Er is geen verveling maar dat kalme uren voor zich uitkijken, de lucht aftasten, vogels volgen, soms met elkaar wat flarden van een oud nostalgisch lied mompelen of brommen.

En ja, die milde, wijze glimlach; de pruimtabak gaat rond; het strakke spuwen.

het blad herfstgetint
― mijn oude ouders, hun dorp;
ver van de wereld

Taniguchi Buson, 1715-1783

Drie-haibuns-ineen, een zogeheten haibunsuite, bij drie haiku’s van Taniguchi Buson, 1715-1783

* Des = ‘We hebben naar je verlangd’. Des, hun enig kind, kwam na 9 jaar wachten.

Taniguchi Buson – Reginald Horace Blyth, 1898-1964, Zenadept, groot haiku/senryu-kenner, zegt zich er gezien de sfeer en thematiek nogal over te verbazen dat Taniguchi Buson, 1715-1783, geen tanka schreef, waarschijnlijk omdat de haiku (als ontwikkeling vanuit de hokku) sterk in opkomst was en Buson, schilder en dichter, onder de indruk was van de haikudichter, haibunschrijver én rengaschrijver Basho, 1644-1694.

Daarbij merkt Blyth over menige, misschien bijna alle haiku en senryu van Buson, die van de meest bedrieglijke eenvoud en soberheid zijn, op ― deceptive simplicity and sobriety: ‘Er is genie voor nodig zo’n vers te schrijven; ook genie om het te waarderen. De meeste mensen hébben dat genie (voor schrijven en waarderen).’

Taniguchi Buson, tevens kalligraaf/schilder, is voor mij dé haiku/senryu-dichter bij uitstek; dat mede vanwege zijn impliciete, sonore, kalme tan-ka-toon; een verteller pur sang.

 
 

Vorige vertelling: En ernaast          volgende vertelling: Aquito. Roestbruin.