Alleen het ‘nu’ resteert

Reflectie van Jos Swiers bij ‘Het balspel’ en ‘Het schaakspel’.

Naast ‘Het balspel’ schreef Simon Buschman ook een ander beeldgedicht dat zich expliciet met spel en spelen bezighoudt: ‘Het schaakspel’. [1]

Balspel en schaakspel. Spel? Wat spel! “Spel is een vrijwillige handeling of bezigheid die binnen zekere vastgestelde grenzen van tijd en plaats wordt verricht naar vrijwillig aanvaarde doch volstrekt bindende regels met haar doel in zichzelf, begeleid door een gevoel van spanning en vreugde en door een besef van anders-zijn dan het gewone leven.”

Aldus decreteerde Huizinga al ruim 60 jaar geleden (1938). [2] Maar van handeling of bezigheid valt in de twee spelgedichten van Simon Buschman weinig te bespeuren. En het is ook maar de vraag of er met de fixatie van een spelsituatie door middel van een afbeelding (schilderij) of ruimtelijke uitbeelding (sculptuur) sprake is én blijft van spel. Verdwijnt de actor (beweging, handeling) dan is het uit met het spel.

Gelukkig blijft Huizinga de helpende hand bieden. Want poëzie wordt, in haar oorspronkelijke functie als factor van vroege cultuur, in spel en als spel geboren. [3] “Alle taal is uitdrukking in beelden. De kloof tussen bestaan en verstaan kan slechts overbrugd worden doordat de vonk der verbeelding overspringt. […] Wat de poëtische taal met de beelden doet is een spel. Zij rangschikt ze in stijlvolle reeksen, zij legt er geheimen in, zodat ieder beeld spelend antwoord geeft op een raadsel.” [4]

En daarmee wordt het speelveld verplaatst: van schaakbord en het balspelveldje naar de ruimte in de geest. De gedichten hebben daar een eigen speelruimte gekregen; we schaken en ballen vanaf nu op ideeën en ideeënrijke grond. Daar zijn de beelden te vinden en niet in de plaatjes bij de gedichten. Tjikkie Kreuger (de schakers) en Henri Rousseau (de balspelers) doen er in dat verband weinig meer toe: knip ze uit, dek ze af, laat ze voor wat ze zijn, en lees vervolgens de echte beelden van de dichter.

De tijd, teruggebracht tot het moment ‘nu’. Dat lijkt het thema in de beide gedichten van Buschman. De tijd fixeert de beide spelers in het schaakspel en bant daarmee toekomstige gebeurtenissen uit. Een eindspel zal er niet zijn. Schaakmat wordt daarmee voorkomen. Voor de spelers van het balspel geldt hetzelfde, want ‘Langszij tijdstilstand blijft de bal / – van waar dan ook en sinds wanneer – ’.

De tijdvoortgang lijkt opgeheven, alleen het ‘nu’ resteert. Vanuit dat ‘nu’ reflecteert Buschman vervolgens op verleden en toekomst. Dat centrale, vaste punt in de tijd is als het ware het kristallisatiepunt voor gedachten, ideeën, herinneringen, kortom een spel waarbij de bal alle kanten op kan gaan en ook gaat. Buschman huppelt daar lustig achteraan, wat hem de mogelijkheid biedt om vanuit verschillende posities naar het centrale punt te kijken.

Dat levert dan verrassende uitkijkjes op. Bevindt hij zich de ene keer binnen de ruimte van schakende spelers, het andere moment kijkt hij naar zichzelf en zijn tegenstanders. Het speelveld van de balspelers bekijkt hij aan de voorkant en van achteruit.

Tegelijkertijd legt Buschman zijn impressies vast van wat hij ziet, van wat hij denkt, vaak in associatief verband met elkaar. Blijft het in het schaakspel uitsluitend bij het moment ‘nu’ (een lichte verwijzing naar weers- en seizoenveranderingen daargelaten), in het balspel lijkt de herinnering van jaren terug aan de orde. Maar is dat niet schijn? Want juist het zeggen van het gedicht zelf is in feite die herinnering. Ook hier vallen heden en verleden weer geheel samen.

Waar haalt Buschman dat vandaan? Hoe kan hij van positie wisselen zonder dat dit tijd kost? Hoe komt zo’n beleving van de tijd tot stand? Het valt niet uit te sluiten dat hij goed heeft gekeken, naar Henri Rousseau en Tjikkie Kreuger bijvoorbeeld. Het bestaan van een schilderij en een sculptuur lijkt daarmee toch tot het verstaan van het schaakspel en het balspel. Met als vonk der verbeelding: verstilde tijd.

  1. ‘Het schaakspel’, Simon Buschman, bij ‘De schakers’, Tjikkie Kreuger, in ‘Water en vuur, beelden en gedichten’, Perte Productontwikkeling, Doetinchem/Fagus, Aalten, 1998. Ook in ‘De spelers en het spel’, Simon Buschman, bibliofiele uitgave, 1999
  2. J. Huizinga: ‘Homo ludens’, Wolthers-Noordhoff, Groningen, [1938] 1985, 8ste druk, p.28
  3. Ibid., p. 119
  4. Ibid., p. 131

 
 

Vorig beeldgedicht: GBG-05a – Het schaakspel          volgend beeldgedicht: GBG-06 – Terzijde