Erik Heijerman, reflectie
Je hoeft er denk ik geen doorgewinterde psycholoog voor te zijn om te constateren dat in de voorgaande haibun een nogal solitaire persoon aan het woord is. Als ik de tekst als autonoom opvat dan is de auteur een vrouw, wat bevestigd wordt door het feit dat ze in de laatste zin over haar spiegelbeeld spreekt als ‘iets van een tweelingzus’. Zij heeft geen vrienden of vriendinnen, begint meteen over haar vader, moeder en broer te vertellen, en zegt verderop dat de biologie en het Esperanto het belangrijkst voor haar zijn. Interessant is de manier waaróp ze dat zegt: ‘de vraag wie het belangrijkst voor mij zijn, …’, wordt: ‘de vraag wat het belangrijkste voor mij is’.
De biologie en het Esperanto worden dus door haar gepersonaliseerd, het zijn haar metgezellen, haar ‘makkertjes’ op de levensweg, ‘daar vul ik mijn dagen mee’. Ze hoeft dan ook nooit met vakantie, want iedere dag ís vakantie. De manier waarop ze over zichzelf schrijft, is eenvoudig.
Korte zinnen vatten haar kijk op het leven samen. Als we uitgaan van het idee dat complexe zinnen complexe gedachte-gangen weerspiegelen, kunnen we wellicht concluderen dat we hier met een overzichtelijk, redelijk eenvoudig levensbeeld te maken hebben, dit ondanks het feit dat zij bezig is met een promotie (in de biologie, als we dat tenminste mogen afleiden uit het feit dat ze over ‘biologiecollega’s’ spreekt), en daarom wel complexe gedachtegangen aan zal moeten kunnen; maar toch: haar leven bestaat grotendeels uit haar huisje, kruiden-tuintje en een waterput, voorts uit bezoekjes aan de bakker, de groenteman en een terrasje, en last but not least is ze blij met het bedrag dat ze iedere maand van haar vader krijgt (inclusief de mooie brief die hij er telkens bijschrijft), met wat haar moeder haar af en toe toestopt, en de altijd verrassende cadeaus van haar broer, zoals een karmijnrode doos die hij haar voor haar verjaardag gaf, ‘de lieverd’.
Foto: Erik Heijerman
Meestal gaat ze zondags naar de kerk om te genieten van het orgelspel en de weeë geur van wierook, ze speelt minstens een uur klavecimbel per dag, en heeft als alt zangles. Wie zou denken dat we hier met een droge vrouwelijke academicus te maken hebben, komt bedrogen uit.
Zij heeft een muzische, meer mystieke kant, die zich lichamelijk kan uiten: ze heeft het bij de zangles over ‘dat buikgevoel’. In die buik bevindt zich het middenrif, onmisbaar instrument voor wie zich de zangkunst eigen wil maken, een halfcirkelvormige spier die bij het inademen en daarmee uitzetten van de flanken afvlakt en zo een bodem vormt waarboven zich de klankkast van het lichaam met adem kan vullen, om zo de klank te vormen die via de mond het lijf verlaat en zich een weg zoekt in de ruimte. Wie het lichamelijke gevoel dat hierbij hoort bewust ervaart, ervaart iets van ‘boven zichzelf uitstijgen’; bij het zingen is de héle persoon betrokken, zowel lichamelijk als mentaal (je moet weten wat je doet en de toehoorders zingend iets vertellen) als qua persoonlijkheid: het vergt durf (zing maar eens iets in je eentje voor publiek), zelfbeheersing, een goede houding, overtuigingskracht. En dan het orgel- en klavecimbelspel, de wierook en de glas-in-loodramen.
Voor wie er ontvankelijk voor is verwijzen deze naar iets transcendents, al was het maar omdat ze ons van onszelf afleiden naar iets anders buiten ons, iets wat ons overstijgt. Klanken kunnen dat, geuren ook. De glas-in-loodramen vertellen eeuwenoude verhalen, zijn een lust voor het oog door de manier waarop ze het binnenkomende licht verspreiden (elk moment van de dag anders), voeren je naar een kleurige werkelijkheid die een wereld van schoonheid weerspiegelt waar je in kunt opgaan.
Net als in de spiegel die zij aan het eind ter sprake brengt. Een boeiende ontknoping van deze tekst. Het gezicht wordt wel de spiegel van de ziel genoemd; wie in de spiegel zijn gezicht weerspiegeld ziet, moet dus in contact komen met zijn eigen ziel: een dubbele spiegelwerking. Maar zij ziet ‘steeds meer een ander, iets van een tweelingzus’, en wordt dus geconfronteerd met de vraag: wie ben ík dan? En wij met haar. Wie kent, als hij voor de spiegel staat, niet het gevoel: ben ík dat? Een mens is nooit zo eenvoudig als je misschien dacht, ook zij, Alicia, niet: voor haarzelf niet, voor ons niet.
Vorige vertelling: Nooit met vakantie volgende vertelling: Van nature