Regen dreigde, ik had haast
dacht aan de bleke plek op het gras
waar gisteren wat van je restte
als gele as werd uitgestrooid,
ik wilde met mijn eigen ogen
zien hoe de kringloop werd voltooid.
In het gordijn van regen
dat ruiste hoe ik welkom was
zag ik je versmelten met de aarde
een weerkeer tot het groot geheel
waarvan dit de opmaat was.
Toen de laatste korrel was
verdwenen in de weke grond
voelde ik hoe jouw leven
nu pas echt was afgerond.
Hannie van der Lecq
Vorig gedicht: ‘Jungfraujoch’ – 1947 volgend gedicht: Blauw is het licht van de vader