De nachten 1

Ik woon én leef momenteel in een boswachterswoning en ben psychiatrisch verpleegkundige in een tehuis voor langer verblijf; doe daar vooral nachtdiensten. Vanuit de thuiswoonkamer zie ik de buitenrand van het dorp, sinds kort met een ringweg er omheen. Een beeld dat nauwelijks beweegt, behalve met steeds weer auto’s die pakweg vijftig kilometer rijden (er staat daar een flitspaal). Aan boomaanplant is en wordt niet gedaan. De huizen zijn eenvormig, zes onder één dak.

Tussen twee van die zeshuizers loopt een pad achterom langs. In de keuken kijk ik uit op een beukenbos, met een breed pad ervoor, van links naar rechts, op links is het houten toegangshek. Elke dag is de lichtinval steeds weer anders.

Het licht loopt terug,
schemer krijgt de overhand,
donkerte zet in;
vogelzang neemt af – en dan
duikt de eerste vleermuis op.

De seizoenen wisselen zich steeds in dezelfde volgorde af, het verglijdend licht als het gaat schemeren blijf ik het mooiste vinden dat ik ken. Dan fiets ik doorgaans naar mijn werk.

Vroeg in de avond
ging het urenlang sneeuwen,
tegen middernacht
een sterrenlucht, volle maan
en dit wonder van witheid.

Besneeuwd bankje in het park

Foto: Simon Buschman

De bewoners in het tehuis hebben de uren van overdag nodig om enigszins bij te komen van de nacht. Hun afwezigheid in het volle of gedempte daglicht komt voort uit hun afgemat zijn door nachtelijke gruwelen met alles van onbegrepen pijniging.

Ze doen dan geen oog dicht, kunnen alleen maar schreeuwen of in foetushouding wegkruipen, trachten zich teweer te stellen tegen de meest uiteenlopende demonen, zoals hun moeder die blijft krijsen, de buurman die blijft verkrachten, de spinnen die uit hun bovenarm blijven kruipen. Dan ook nog die verdomde stilte.

Uitgehakte man op paard in een grot

Foto: Simon Buschman

Ik woon én leef in dit tehuis, ben er voor Mia, Frans, Alex, Carla en de acht anderen: Teun, Patricia, Franske (een boom van twee meter zes), Clemens, Nico, Nicolette (drie keer naar een gastgezin, steeds weer terug; nu voorgoed), Piet en Peter die de hele dag neuriet en daarom nooit antwoord op welke vraag dan ook geeft; er geen tijd voor heeft. Neuriën van ellende.

Zo staan de zaken:
levenscirkels krijgen ons
in hun greep, steeds meer;
hoe betreurenswaardig ook:
niets helpt daaraan – het gaat zo.

Yamaoe no Okura, 660-733

Het onderscheid tussen hen en mij overdag is groot, ’s nachts geldt dat nauwelijks. Wat hen bezighoudt, raakt mij. Die werelden. Zij weten dat ik er ben, hoewel dat meestal weinig voorstelt. Maar ik ben er; en daar gaat het uiteindelijk om. Voor hen althans.

nachtfoto met de maan

Foto: Charles Kik

In de instructie staat dat ik om de twee uur een ronde moet maken; vinkjes moet zetten waar het rustig is, hier en daar een gesprekje mag voeren als er wat onrust is en in geval van nood het diensthoofd kan bellen. Dat doe ik nooit omdat ik me uit de sloffen loop en tegen de ochtend even afgemat als de bewoners een uurtje slaap, een uiltje knap. Morgenlicht is aan hen niet besteed, vooral niet in de herfst, het meest kwaadaardige seizoen.

Weerloos van verdriet –
als de stroom het zou willen,
ga ik als een halm,
losgeraakt van zijn wortels,
meedrijven naar ver, vrees ik.

Ono no Komachi, 834-880

Hun tehuis is hun enige thuis – want heeft er voldoende van; ik ben daar steeds weer, samen met hen, voor ieder van hen.

De populieren –
bij het minste zuchtje wind
gaan ze vertellen
over wat hen bezighoudt
in dit drassig nachtlandschap.

 
 

Vorige vertelling: Zo nodig. Tweemaal.          volgende vertelling: De nachten 2