De vleermuismoeder

Basisonderwijs; ik dicht tegen moeder aan, haar linkerarm om me heen. Met rechts rookt zij. Het vuurkegeltje licht óp in de schemer. De rook die zij uit haar mond laat dwarrelen of lichtjes uitblaast, neemt allerlei kringelvormen aan. Af en toe stoot ze de rook stevig uit. Dan schrik ik. Moeder voelt dat en drukt me dichter tegen zich aan. Ik blijf naar die rook kijken en daarmee naar moeder; steeds weer als wij daar zitten, een kwartiertje, buiten, samen; na de afwas van het avondeten.

Van tijd tot tijd gebeurt het: een vleermuis fladdert rond. Moeder wijst ernaar, met haar sigaret tussen twee vingers geklemd. Of zij begint te neuriën, even maar. Of zij haalt dieper adem. Een enkele keer huilt zij stilletjes voor zich uit. Ik voel me dan alleen; of moeder ver weg is; even er niet voor me is. En toch voel ik me ook heel dicht bij haar. Of ze ook samen met mij bedroefd is, dat durft zijn. Zo voelde het; nu nog. Weerloos verdriet, heb ik het later genoemd, toen zo gevoeld.

Het trage geluid
van een lekkende dakgoot ―
soms eventjes niet;
of zich dan een niets invoegt
dat stiller dan stilst kan zijn.

Of zij vertelt uitgebreid over die vleermuis; dat die onder een dakgoot kan wonen of in een boom, in de kerktoren of op een zolder. Zij heeft het steeds over één en dezelfde vleermuis in al die hoedanigheden. Die staat voor alle soorten en maten en hun eigenschappen. Steeds dat ene vrouwtje dat één keer per jaar een kleintje krijgt. Zodra dat groot is, vliegt het weg. Zij ziet het nooit terug. De vleermuismoeder blijft, hier bij ons in de buurt; laat zich af en toe heen en weer fladderend zien: ‘Daar is ze, onze vleermuis.’

onbezorgd en vrij
noemt moeder ‘haar vleermuisje’
– zelf even ver weg

Met mijn zonen, besef ik nu, heb ik het zelden over vleermuizen gehad. Merkwaardig, omdat ik zelf altijd oog voor vleermuizen had en heb. Tevens kan ik me niet herinneren met anderen echt over de wonderlijke vleermuizen gepraat te hebben, zeker niet over mijn beleving. Eén keer wel.*

Want vleermuizen vertegenwoordigen iets dat ik had met woestijnen en mijn individuele woestijntochten. Je ondergaat het, diep in jezelf; en laat het dáár en daarbij. En dat is goed. Zo heb ik het ook vaak bij moeder ervaren, hoe direct ze in haar uitingen ook kon zijn. Dat zit blijkbaar in onze genen. We lijken in zoveel op elkaar; ik in ieder geval op haar.

in deze stilte –
in het diepste van het meer
wolken, stapelend

Taniguchi Buson, 1715-1783

Toen ik onlangs op internet vleermuizen in winterstand zag hangen, ondersteboven, realiseerde ik mij opnieuw dat ze de winter voor lief hebben leren nemen. Ze komen die tijd door, door nauwelijks adem te halen, door aan elkaar een vleugje warmte af te staan, net genoeg om met elkaar in leven te blijven. Buiten alle besef van tijd en ruimte. Ze weten niet beter; hoeven dat niet.

En dan straks weer uitvliegen, de avondhemel bevolken, hun jongen zogen. Tenzij het stortregent. Bij die gutsbuien houden ze het voor gezien, blijven in hun donkere, wat vochtige verblijfplekken. In gedachten maak ik een fietstocht met hen, mijn vleermuismaatjes – mijn regencoat om. Ik ken de plekken waar ze zich doorgaans laten zien, eindeloos rondstriezen. Dat dán even niet.

De regendruppels
op mijn bril vertekenen
de werkelijkheid;
maar dat is snel weer over
– de zware regens voorbij.

Hier in Zuid-Spanje, in onze achtertuin, zie ik ze ook. Het zijn er twee die bij schemer gaan rondfladderen ― tot tegen de morgen. Omdat hier geen winter is, zijn ze er het hele jaar. Soms lijkt het of ze het daarom wat rustiger aan doen, zich dat kunnen veroorloven. Voor mij zijn ze een herinnering aan toen, aan: samen met moeder.

een vleermuislijfje
naast de staldeur – daarboven
keren ze terug

* De vleermuizen vliegen uit – Tanka’s en 99 schaduwsporen, Simon Buschman en 66 medeauteurs, De Lemmer, 2011

 
 

Vorige vertelling: De doffe gloed          volgende vertelling: Het thuis van elders – 1