Vanaf zijn zestiende werkte hij in de fabriek, totdat hij koster in een dorp verderop werd.
Don Pedro, zoals hij wordt genoemd, heeft een rond gelaat dat helemaal op de glimlach is ingesteld. De olijke blik in zijn ogen versterkt dat niet alleen, maar geeft een gevoel van vrolijkheid waar menigeen van opkikkert. Zijn vlotte handgebaren horen daar ook bij, evenals zijn loopje, een soort dribbel, zijn lijf daarbij ietsjes schommelend – dat doet niemand hem na, hoewel menigeen het weleens probeert. Don Pedro leeft recht uit zijn rechtgeaarde hart; en juist dát doen weinigen hem na.
Weten, niet weten:
waarom dit zinledige
onderscheid maken …
Het verlangen van ons hart
kan ons slechts de weg wijzen.
Ariwara no Narihiri, 825-880*
Een avondje met hem aan de cafétafel, zijn gevatheid en de lachsalvo’s werken als ‘gezondheidskuur, heilzaam voor de longen en het middenrif’**. De barman merkte eens op dat Don Pedro prima loodgieterswerk voor de traanbuizen doet. En, daarbij zal hij nooit om zichzelf lachen, neemt ook zelden iemand vervelend op de hak; maar wees gewaarschuwd wanneer je iets gedaan hebt dat hem niet zint of hem slecht uitkomt.
Tegen de avond
barst het onweer ziedend los,
trekt dan grommend weg;
de opgeklaarde hemel,
een helder duister – de maan.
Don Pedro is de koster van de dorpskerk en draagt ook zorg voor de Mariakapel langs het steenslagpad naar de meest afgelegen boerderijen. Hij is zeer punctueel, strijkt zelf de priestergewaden en koopt de miswijn, kaarsen en hosties in. De bonnetjes gaan netjes naar het kerkbestuur dat er nooit over klaagt. Don Pedro krijgt meestal wat toegestopt dat hij met een soepele handbeweging in zijn broekzak laat glijden.
Tot zijn taken hoort ook het algemeen onderhoud van het kerkhof: de hagen er omheen knippen, de schelpenpaden onkruidvrij houden en het afval afvoeren. De zorg voor de graven is voor de familie zelf een heilige plicht. Wanneer het nodig is, geeft hij iemand weleens een tactvol seintje om hun doden er ‘netjes’ bij te laten liggen. Immers, iedereen, goed en/of kwaad, verdient dat: het grondrecht van iedereen op een kerkhof: evenwaardigheid, ondanks de grootte van de zerken, het helwitte of grijze marmer (ongeacht de prijs ervan), de kleine of uitbundige beplanting; of de houten kruizen. En ongeacht hoe zij leefden.
Moge al het kwaad
dat ik heb opgestapeld
in al die jaren
opgaan in het wit van sneeuw
die valt en alles uitwist.
Ki no Tsurayuki, 883-946
Driemaal per dag beklimt hij kalm de torentrap, een meter of tien, om de lichtste van de drie klokken te luiden. Eerst het dikke koord zachtjes dan steeds steviger aanzetten totdat de eerste klanken klinken, dan twintigmaal op gelijke wijze het koord bedienen, vervolgens strak, zo krachtig mogelijk inhouden, het koord in het muurhengsel doen, de torentrap afdalen.
Op een dag is hij gestruikeld, kwam met een doffe smak op de stenen vloer terecht; hersenschudding en zijn rug op twee plekken gebroken.
Sindsdien zit Don Pedro aan zijn zelfgemaakte stoel gekluisterd; kan op dit moment nog erg weinig met zijn krukken: hooguit naar het toilet; of naar de cafétafel; daar blijft hij dan zo lang mogelijk zitten!
Is dit echt het doel
waar de holle tempelbel
mij heen wil voeren …
Een stem uit het avondlicht
van een wereld na deze.
Bisschop Shinkei, 1406-1475
Meer en meer merkt hij ook dat hij niet of maar heel (!) weinig tegen ‘lastige pijn’ en vooral niet tegen hinderlijk ongemak kan. Tot nu toe deed hij de dingen zoals hij ze zag en wilde (voor klussen heeft hij gouden handen), maar daarin wordt hij nu veel te veel gehinderd. Hij komt er niet meer aan toe, zijn handen ‘verschralen’, merkte een bargenoot op; en gaf hem weer een wijntje.
* De verzen van Narihiri zijn verzameld in Verhalen uit Ise, korte liefdesverhalen die steeds subliem culmineren in een of twee regels. Zie: J. van Tooren, Tanka ― Het lied van Japan, p. 117.
** Willy Van de Walle, emeritus-hoogleraar Japanse Studies, Leuven
Foto’s: Pierre Emanuel
Vorige vertelling: Het licht bij nacht 1 en 2 volgende vertelling: Don Pedro – 2