Het licht bij nacht – 1
Aanvankelijk werkt dit soort stilte voor haar vervreemdend; de stilte tijdens lange nachtwandelingen; en dat voor het eerst in haar leven, hier, sinds een klein half jaar in het Zuid-Spaanse; twee jaar gescheiden.
Bij heldere maan
gakken ganzen, onderweg;
ginds nevelvorming;
dit landschap – een steenpad voert
langs wat gezegd wil worden.
Haar zoon koos ervoor bij zijn vader te blijven, hun ultieme wraak. Zij woont in een dorp, meer een gehucht, met veel leegstand. Wie hier wonen, laten haar, zien haar wel.
Sinds enkele weken heeft zij een teckel, een zwerfhond; nu ingeënt, minder mager maar eigenzinnig. Dat doet haar goed; zo zijn haar karakter en temperament ook. Ze noemt hem: ‘Hé’. Hij slaapt het liefste buiten; keft haar wel eens wakker. Op zo’n moment besloot zij om nachtwandelingen te gaan maken.
Foto: René Rhee
Nachtelijke stilte. Het voelt als een hand op haar schouder. Zij zag onlangs een zoon met zijn oude vader gearmd lopen; hij nam er alle tijd voor en voelde haarzuiver aan wanneer samen even stil te staan. Die ontroering. Zo werd de nacht voor haar.
Maar tezelfdertijd de momenten van ontreddering hier, zonder vriendinnen in haar buurt, dat schrijnende waar lange telefoongesprekken het eerder verergeren, het nog meer uitzichtloos maken, een leegte laten ervaren waarin heel dat mislukte huwelijk niet schuilgaat maar in het daglicht wordt gezet.
Vooral steeds dieper
verlang ik naar de kuststreek
die ik achterliet;
soms wil ik dan weer te zijn
als een golf die terugkeert.
Ariwara no Narihira, 825-880
Zij ziet intussen hoe anders Spaanse mannen naar haar kijken, dat ontoegankelijke maar toch niet afwijzend, dat uitdagende maar als een spel waarvan je de regels door en door moet kennen om ervan te genieten, erin op te gaan – en, zover is zij nog lang niet. En of zij het ooit nog wil? Wat vind jij, Hé? Jij, zo in je eentje; met mij.
Het licht bij nacht – 2
In haar auto naar steden gaan is één groot genot, die landschappen, vanaf heuveltoppen de stad al zien. Nog even wandelen.
Foto: René Rhee
Een oude steeneik
staat voorovergebogen
naar het wandelpad;
dan wacht zij even en legt
een hand aan de ruwe stam.
Daar niet als toerist vertoeven maar ‘ingezetene’, opgaan in de kruidengeuren, de fundamenten en de nablijfsels van eerdere culturen ervaren. En ook hier, samen met Hé, nachtwandelingen maken – hoe het stadsleven verstilt maar andere dimensies krijgt, zoals ook haar wonen in dit land meer en meer. Wie was zij ooit?
Foto: René Rhee
Was zij meer een dagjesmens die vluchtig waarnam en folders raadpleegde, de uitgestippelde routes volgde, tevredenheid wist voor te wenden ondanks die ingehouden maar innerlijke heftigheid? Was zij slechts een personage in haar eigen leven?
~ ~ ~
Deze nacht leeft er tevens een gevoel in haar waar zij onzeker van wordt; alsof zij zichzelf iets aandoet dat tezelfdertijd groots is, haar bezighoudt, in bezit lijkt te nemen. Hé loopt intussen naast haar, zolang al duurt de wandeling; hij is uitgesnuffeld, kijkt soms even naar haar op.
De krekels zijn stil
en ook de nachtegalen,
je hoort ze nergens;
deze witte maannacht lang
zingt alleen de bergkoekoek.
Anoniem, 300-1000 AD
Zij ziet, juist nu, in zichzelf nog steeds hoe, rijk aan stilte, die middag op een terras dicht bij het dorpsplein een vrouw langsging en naar haar keek en even omkeek; haar blik – of zij ineens zag waarnaar zij nooit wilde, nooit durfde, niet wist te kijken: een wat droeve blik als het licht bij heldere maan, als een ongekend verlangen dat er eindelijk mag zijn.
Foto: René Rhee
Er mengt zich een stem
in de klanken van mijn luit
― vanwaar gekomen,
zo geheimzinnig, zo vreemd …
Een echo, diep uit mijzelf.
Yosano Akiko, 1878-1942
Vorige vertelling: Rufa volgende vertelling: Don Pedro – 1