Foto: Simon Buschman
De dag komt dat we
over de uitgestrektheid
van korenvelden
de wind zien gaan en weten:
zo valt ons leven samen.
Tanbun, Tanhaibun, Haibun
Rond 500, ruim 1500 jaar geleden, ontstond in de Japanse literaire cultuur de dichtvorm tanka (waka). Daarin vervloeit een natuurimpressie met een persoonlijk gevoel. De dichtvorm is vijf regels met doorgaans 5-7-5-7-7 lettergrepen en een geheel eigen cadans. Deze tanka-vorm wordt nog steeds beoefend; ook buiten Japan.
J. van Tooren bezorgde ons honderden vertalingen, gaf een indrukwekkend overzicht van tanka door de eeuwen heen en beschreef de tankageschiedenis in: Tanka – Het lied van Japan. De tanka wordt door poëziekenners/poëzieliefhebbers het lyrische hoogtepunt in de Japanse poëzie genoemd. Tevens ontwikkelt zich het opgewekte, vaak ondeugende maar spitse maatje van de tanka, de kyoka, die vaak menselijk gedrag weergeeft; en een tanka-variant: de sedoka, zes regels met doorgaans 5-7-7-5-7-7 lettergrepen, menig keer een weemoedig lied voor met elkaar bij een houtvuur in de schemering.
Twee tanka’s en een kyoka:
Dat deze herfst kwam,
langzaam en haast onmerkbaar,
heb ik niet gezien;
maar het geluid van de wind
maakte mijn hart onrustig.
Fujiwara no Toshiyuki, † 901
Als het wilde gras
ergens ver in de bergen,
zo is mijn liefde;
hoger en hoger groeit het,
niemand – waar dan ook – weet het.
Vrouwe Ono no Yoshiki, † 902
Van alle dingen
is er niets feestelijker
dan een vaal doodshoofd;
houd dat in gedachten, en –
voel je er ontspannen bij.
Sojun Ikkyu, Zenmeester, 1394-1481
Karel Hellemans, em. hoogleraar in Japanse Cultuur, benadrukt dat veel tanka’s ‘ingeweven’ zijn in (poëtisch) proza, in een context passen, elkaar doordesemend. Op die wijze vertellen zij een verhaal, beschrijven een gebeurtenis, geven een specifiek tijdsbeeld.
Een tanka en een tekst tezamen worden een tanbun genoemd: tanbun = tan van tanka, bun van verhaal, geschiedvertelling, expressie. Frits Vos, Japanoloog, is kenner en vertaler van tanbun-werk, getuige o.m.: Als dauw op alsembladeren, Meulenhoff, 1988. Tot nu toe werd in plaats van tanbun over een schaduwspoor gesproken; een poëtisch begrip. Dit poëziebegrip schaduwspoor is vervangen door tanbun, een feitelijke aanduiding.
Terzijde maar de moeite waard: in de twaalfde eeuw ontwikkelt zich de renga: het poëtisch gesprek tussen twee of meer dichters; het ‘kettinggedicht’ genoemd. Zie voor de renga het onderdeel ‘dialogen’.
Foto: Simon Buschman
Zo vatbaar voor taal,
tot spreken in staat – de mens,
bij toeval ontstaan;
in het ruisen van de wind
worden woorden aangereikt.
De hokku heeft zich verzelfstandigd tot de haiku. Matsuo Basho, 1644-1694, is de grondlegger en één van de grootmeesters van de haiku geworden, tevens van de haibun; zijn reisverslagen spreken ervan (zie op internet de uitgaven). In die tijd ontwikkelde zich tevens het speelse maatje van de haiku: senryu, licht van toon, ontroerend, vaak vertellend over mensen en ons doen en laten.
Twee haiku’s en twee senryu’s:
is dat daar een bloem
die terugkeert naar haar tak …
– ach nee, een vlinder
Arakida Moritake, 1452-1549
een klompje merel
het doodst is hij als de wind
z’n veertjes optilt
Job Degenaar
nu is het te laat –
je legt geen warme deken
over een grafsteen
Anoniem, 13de eeuw
straks gaat hij bloeien
dat het een lieve lust is,
de bloem in de kruik
Shuka
Foto: René Rhee
In de 16e eeuw ontstaat ook, zoals hierboven aangegeven, samen met de haiku de haibun. De haibun is een haiku, verweven met een tekst. De haibun is zich in ons taalgebied stilaan aan het inburgeren, wordt ingepolderd; de tanbun volgt. Aldus vormen tanbun en haibun een mooi duo, evenals tanka en haiku. Een klavertje vier in ons poëtisch landschap. En, er zijn ook teksten, verweven met tanka én haiku, een tanhaibun, een nieuwe, derde vertelvorm.
Vorige pagina: Voorwoord Erik Heijerman volgende pagina: Tanbun – Het ravijn