Durend, het moment

1

Meeuwen hoog boven zee —
onderbuiks gespiegeld
tussen statige stapelwolken,
van bovenaf hun alter ego
op het grijsgroen watervlak;

je zou denken: een herinnering
— die al vroeg wat sleets wordt — rafelt
en raakt langzaam achterop,
vervaagt vanuit zichzelf
verliest contact met waar ’t over ging,
vervreemdt van de gebeurtenis.

— Maar niets daarvan:
hoe hoger of verder weg de vogel,
even precies de weerspiegeling;

en wat te zeggen van het moment,
het ongenadig durend moment
dat — in hoe het licht afneemt —
aan de dingen een vage en dan voller,
donkerder schaduw wordt toebedeeld

een talmen, een andersoortig tijdbesef,
een wikken en wegen, achterover leunen,
hoe wolken langsgaan en terdege beseffen
dat niet alles in ons vermogen ligt.

 

2

Een dralen dat als constante in de tijd
gemis wordt, vorm krijgt: terugverlangen
naar morgennevel die van overal kan zijn,
een onbegrensdheid in onze beleving vindt,
zilt van geur en smaak, bij zeeënoversteek,

schaduwen hun eigen plaats
in een aura van klaarheid geeft
totdat ze — langer uitgerekt —
vervagen binnen schemer, duisteren
maar voor altijd
als het wonder van fossiIisering

miraculeus scherp afgetekend staan
in dat ene, durende moment
van wat me dreigde te ontgaan:

ik keek naar mijn voeten in het zand
om me wat meer geaard te weten
en de diepste grond in mij
opende zich als een taal
die gesproken, zich verklaard heeft:

een talmen, een hoogsteigen tijdbesef,
een rotonde tweemaal driemaal nemen,
bij menigeen die van angsten weet te
rade gaan — er dan voorgoed van afzien.

 
 

Vorig gedicht: Het Loiredal          volgend gedicht: Stilte