Opnieuw — en weer alleen —
dit woestijnenlandschap in,
’n eigen cadans laten ontstaan
in de kamelenloop van weken
de hittezindering beloert me
een zinsbegoocheling terugzetten
in taal — overbrengen naar de
schoonheid van ’t verklarende:
de gratie van haar animositeit
de korte blaf van ’n woestijnvos
maar bovenal: geduld opbrengen
voor de horizon — onbeweeglijk,
de stille killer van ’t uitzicht dat
nergens oog of hoop op vestigt
de sterrentsunami — straks;
wat zich in de afkoelende uren
voordoet vrijkomt zeggen laat
vindt taal — krijgt dan of even
later vorm, wordt aldus gedicht
verwerft een eigen handschrift;
hoe in ’t vroegste licht het zicht
er warempel anders uit ging zien.
Vorig gedicht: Wat laat volgend gedicht: Dichterbij