Zo eenvoudig ligt het, achteraf bezien:
’n breedvertakte krachtige kastanjeboom
naast een vervallen romaanse kapel
in een typisch hollands landschap
met sinds kort een industrieterrein
dat dichtloopt met de autobranche;
het langwerpig kerkhof, goed onderhouden,
opnieuw — met jong en oud — bevolkt
door data vanaf negentienhonderdveertig
(de schrijnend vermaledijde tijd dat
alles van beschaving en menslievendheid
voor jaren ondergronds ging);
nu een oorlogsmonument, een protest;
1940, m’n onbedoeld conceptiejaar
waarover een taboe het voor het zeggen
heeft, een strak verhaal de ronde doet,
mijn leven mythe wordt — dan sinds kort
een onvermoede wending neemt:
want de jaren gaan zich danig roeren,
gezegd wordt wat al vroeg geweten werd;
ik ontdoe me in een lange loutering
van veel historisch schone schijn
en stellige, afhoudende beweringen
die nu roepen om hun tegendeel te zijn;
ik desondanks in dna bloedeigen blijk:
— zó kind van twee vaders mogen zijn.
Vorig gedicht: Ja, stel je voor volgend gedicht: Een eigen handschrift