zwermen vogels
trekken weg, keren later
– op hún tijd – terug
Nadat Annie (J. van Tooren, pseudoniem van: Anna Maria Mulder-Swanenburg de Veye, 1900-1991) een fraaie voordracht heeft gehouden over tanka in de grote traditie van de Japanse poëzie, breng ik haar naar huis. Zij is moe maar voldaan. ‘De tanka mag tot ons literair erf-goed gaan behoren’, verzucht zij. ‘Stel je eens voor dat de tanka in die canon wordt opge-nomen.’ Ik knik, zeg even later: ‘Dat zal nog wel even duren.’ Met haar karakteristieke hand-beweging: ‘Ach, als het er maar van komt.’ – De tijd zal het leren, knikt zij.
De meeuwen gaan uit,
golven naderen brekend
in randen wit schuim;
nooit vergeet ik het ruisen,
de kreet hoog over het duin.*
Het is een prachtige dag in het tijdsgebied tussen vroege en late herfst. Voor Annie is dit een metafoor voor waarachtige tanka-beleving. De rijpe groei, rijke oogsttijd, het berustend afsterven met iets van een zekere voldaanheid erin. ‘Niet overdrijven, hoor.’ Het past voor haar ‘in de vergankelijke lichtheid van de dingen’: het mag zo zijn – maar vergankelijk, mono no aware.
Nu de gloed verbleekt
staat heel de avondhemel
open voor de nacht.
Aan een volle, klare maan
komen schaduwplekken vrij.*
Voor haar zijn de wintermaanden het meest uitnodigend om tanka te lezen en inspiratie op te doen voor vertalen. ‘De natuur is in die tijd ontdaan van al wat lente, zomer en herfst bewerkstelligden, ons te bieden hadden en straks hebben, los van wat ons in elk seizoen bezighield en gaat houden. De winter nodigt uit erop te reflecteren. Ik durf dan vooruit te zien naar de volgende cyclus die in stilte en grote soberheid wordt voorbereid.
– ‘O lente, ver en nabij.’ En dat jaar in jaar uit, seizoen na seizoen; en ook morgen weer.**
Lente vol bloesems,
wind gaat erover, voorbij,
ogen zo vriendelijk –
de wind erover, voorbij:
voorbij – het hart blijft over.*
‘Of ik straks weer aan een nieuwe jaargang zal kunnen deelnemen? Mijn krachten nemen zienderogen af, hoewel: mijn geest is nog dartel en nieuwsgierig – zoals altijd.
De verzen die vertaald willen worden, zingen aanhoudend en uitnodigend in mijn oren. Het liefste sterf ik in het herfsttij. En dan graag bij volle maan.’
Annie overlijdt 16 augustus 1991.
De vlam is gedoofd
van het herfstblad in de tuin,
alleen nog dennen –
waarom verlangen naar duur,
slechts het ogenblik blijft lichten.*
In een van haar laatste aantekeningen citeert zij (in haar zoekende, kleine, beverige hand-schrift) W.H. Auden:
… let your last thinks all be thanks.
* * *
van de oude moerbeiboom
heb ik een stek gekweekt
wanneer zij draagt
zal ik er niet meer zijn
maar iemand plukt de vruchten
Willem Hussem, 1900-1974
* in: Hoog uit het blauw – Tanka (en antwoordverzen), J. van Tooren en Simon Buschman, Meulenhoff, Amsterdam, 1995
** Opmerkelijk is dat van de 48 eigen tanka’s van Annie (J. van Tooren), in Hoog uit het blauw – Tanka geen enkele specifiek over de winter gaat. Slechts eenmaal vindt er verwij-zing plaats: ‘Ik meende er lag sneeuw,/ zo wit, de tuin; …’.
Vorige vertelling: Aanvangstanka. Mokusei! volgende vertelling: Waarover de wind vertelt