Elkaar en alleen

Angelo wijst zijn moeder af, al vele jaren. Menigeen denkt dat hij haar afwees om de gebeurtenis: zijn vader kwam er achter dat zij een verzwegen relatie had. Angelo werd dat verteld, liever gezegd: meegedeeld, en, zestien jaar oud, gevraagd bij wie hij wilde wonen. Hij ging voor een jaar naar een oom en lieve tante; en daarna naar zijn vader.

Zijn moeder ziet hij van tijd tot tijd. Hij houdt zich dan erg op de vlakte. Bij alles wat er tussen hen is, bekruipt hem dat koele gevoel van onoverbrugbaarheid – maar vooral van verzet om op haar onhandige toenaderingspogingen in te gaan. Sterker nog: hij blokkeert deze door haar gewoon niet meer in zijn leven toe te laten. De oppervlakkige contacten zijn intussen een ritueel geworden, tja, getuigend van een goede bedoeling maar nietszeggend. Het zij zo, vindt hij.

Op een rotspunt zont
een hagedis, een wezen
dat er zomaar is,
een leventje leidt, dan sterft
– voortleeft in een nageslacht.

Angelo heeft van jongsaf een passie voor de zee, in het bijzonder voor de Atlantische Oceaan. Met zijn moeder maakte hij lange strandwandelingen. Zij namen deel aan groepsstrandtochten, maar liepen het liefste samen, hadden eenzelfde wandelritme.

Boten op een avondstrand

Foto: Simon Buschman

Zijn vader had en heeft niets met ‘die grote plas water’. Hij is een keurige boekhouder die toegewijd zijn klanten van dienst is; ook Angelo kon altijd op hem terugvallen; deed dat soms.

Na de middelbare school studeerde hij in Madrid af in de oceanografie. Kort erna overleed zijn vader na een verkeersongeval. Bij testament ging de nalatenschap naar Angelo.

Hij maakte toen een jaar bootreizen over de oceanen, promoveerde cum laude op de zeestromen (in de geest van Columbus) van La Niña (het meisje), de tegenvoeter van El Niño (de jongen).

Een visser op het strand

Foto: PhotoMind: Pierre Emanuel

De weken aan zee
met de horizon rondom,
het dag- en nachtlicht,
de stormen met schuimkoppen,
het gevoel slechts iets te zijn.

Rond zijn dertigste drong het tot hem door dat hij meer mangericht was, maar deed daar niets mee. Hij woont afwisselend in een appartement in Sevilla en Lima, Peru; doet in internationaal verband vervolgonderzoek naar de belangrijke vraag of La Niña een versterking van normale omstandigheden is of specifieke klimatologische invloeden kent. Een uitdagend on-derwerp.

Intussen heeft hij tweemaal een psychotherapie gedaan, doet aan duursport, triathlon, leeft vegetarisch. Toch heeft hij weinig idee over wie hij is, wat hij écht zou willen (daarom maar vervolgonderzoek) of waartoe hij leeft. Zijn reizen door woestijnen, over wereldzeeën, vooral in Antarctica (hij publiceerde over Filchner Ice Shelf), doen hem zo goed, maar laten vele, ook onstuimige vragen naar en vooral over zichzelf onbeantwoord. Hij vindt zichzelf een cryptogram.

In de schemering
koelt het goudgele strandzand,
de zee wordt vaalgrijs;
maanlicht breekt in de branding
– en hij wandelt stevig door.

Het strand en de strandtochten raken hem nog steeds het meest. Als het maar even kan, wandelt hij daar, stukken hardlopend; of ligt aan een duin, uitkijkend over zee, of blikt omhoog, de wolken volgend. Tot het moment dat hij er zó in opging dat hij bij een zeebries dacht, nee: dat hij vóelde, hoe zijn moeder zijn hoofd ooit in haar handen nam, zacht aan haar borst drukte, daarbij hem wiegend, zelf neuriënd.

Wat toen in hem gebeurde, kwam naar buiten in een oerkreet – met heel zijn borstkas als een natuurlijke klankkast – die hem vrijmaakte, ook daadwerkelijk bevrijdde. Hij besefte dat hij zijn moeder niet ooit afwees, maar afwijst sinds én omdat hij haar niet meer om een omarming durft vragen. Hij deed dat diezelfde dag, regelde voor haar een deel van zijn vaders erfenis, verhuisde voorgoed naar Lima, doet nu tweemaal per jaar Spanje aan, bezoekt zijn moeder dan een dagje.

Als het even kan, maken zij een lange strandwandeling. Ze kijken uit over zee, óp naar de lucht en de wolken, af en toe zijdelings naar elkaar, glimlachen daarbij – en lopen ontspannen, ook wel hand in hand, zij neuriënd. En Angelo neuriet wat mee.

Naar het dorp kwam ik
om er rijst te bedelen
maar verdeed mijn tijd
met slechts viooltjes plukken,
bloeiend in het lenteveld.

Taigu Ryokan, Zenmeester, 1759-1831

 
 

Vorige vertelling: Er zomaar zijn          volgende reflectie: Tezamen