Het balspel

In deze tijdstilstand blijft de bal
— vanwaar dan ook en sinds wanneer —
boven zijn handen, in het spel;
de mededingers op hun plaats gezet.

Een onbevangen ruimte. Vaag maar
luchtlicht gaat de anekdote rond,
afgehekt, noch links of rechts,
onder zomerrijk gebladerte.

Ik kijk en kijk, van achter langs;
mijn ogen worden lenig, groen.

Steevast hoor ik jou, je lach; flarden
van gesprek, hun dictie ook; de dagen
die we, zo het kon, hernemen zouden,
vasthouden, omarmen desnoods.

Vader, ik zeg je dit gedicht, besloten
in herinnering dat jij ons beider
spel te spelen wist; en wij het lieten.
Dit nu herzie. De dagen komen terug —

en ik schat in wat er gebeuren kan,
wat daar dan mee te doen. Alsnog —

 
 

Vorig gedicht: Twijndraad          volgend gedicht: Zonder titel