Het mooie van dit verhaal is – voor mij – niet alleen het menselijke aspect, maar ook dat door de wijze waarop het opgeschreven is, allerlei associaties met de literatuur bovenkomen, wat duidt op een aantal al dan niet universele topoi – belangwekkende thema’s. Dat begint al bij de eerste haiku, die perfect in het verhaal past. Ik moest daarbij ogenblikkelijk denken aan het verhaal van Arthur Conan Doyle, The Hound of the Baskervilles, waarvan het bijzondere was dat die in de nacht niet geblaft had.
Dichterbij ligt nog de roman van Mark Haddon, The Curious Incident of the Dog in the Night-Time, waarvan de titel direct verwijst naar de haiku, maar de inhoud ons op bijzondere wijze bij een personage als Alfredo brengt: een jongen met Asperger die de moord op een hond wil oplossen. Deze Christopher Boone weet alles van wiskunde maar heel weinig van mensen, houdt van lijstjes, patronen en de waarheid, haat geel, bruin en aangeraakt worden. Onze Alfredo weet alles van de wind en weinig van mensen, is ook uit op de waarheid omtrent het leven, en verzamelt dierenlijkjes, die ‘met een vast, bijna heilig ritueel’ in een krant worden gebonden en vervolgens in volgorde van vinden op een rijtje van enkele planken in de schuur worden gelegd.
Welk aspect van autismespectrumstoornis (ASS) Alfredo precies heeft, laat ik graag aan de deskundigen over, maar dat we bij hem te maken hebben met iemand die leeft in afzondering en isolement is wel duidelijk. Hij is waarlijk een recluded loner, die sociale verplichtingen en menselijke interactie vermijdt en teruggetrokken uit de maatschappij leeft. Hij heeft iets van een kluizenaar, maar tegelijk iets van een heilige, want wie denkt bij het gesprek van Alfredo met de natuur niet direct aan St. Franciscus, die ook met de dieren praatte, preekte tegen de vogels en een wolf liet beloven dat hij geen mensen meer zou aanvallen?
Alfredo denkt graag na over het leven en ‘al wat er groeit, bloeit en waardig verwelkt’. Hoewel hij over elk gevonden antwoord weer zijn twijfels heeft, is hij toch gewoon gelukkig. Hij is zich bewust van zijn beperkte denkkracht, maar weet tegelijkertijd echter wel – interessant en bijna paradoxaal – dat je veel verstand kunt hebben van de dingen en het leven, en dat je de wereld verder kunt helpen. Maar dat is hem niet gegeven.
De diepere laag, door de zenmeester Ikkyu beschreven, kan hij volgens de verteller niet bereiken: ‘al in de wereld/ speelt zich af in een droom,/ vluchtig, vervagend’. Hoe schitterend geformuleerd! Ogenblikkelijk komt weer een literaire associatie bij me boven, de bekende regels uit As you like it van Shakespeare: ‘All the world’s a stage, and all the men and women merely players’. Het is eenzelfde soort beleving: dat alles wat er in de wereld gebeurt zich afspeelt op het toneel van onze geest en daarmee een droom is.
Filosofen kunnen dit nog schrikwekkender formuleren, namelijk dat dat niet alleen een ervaring is, maar ook daadwerkelijk zo zou kunnen zijn. In Meditationes prima philosophia geeft René Descartes, 1596-1650, een argument voor de onbetrouwbaarheid van onze waarneming. In dit beroemde ‘droomargument’ sluit hij aan bij de ervaring dat een droom vaak als zeer realistisch wordt beleefd. Dromen kunnen zo echt lijken dat ze niet van werkelijke situaties te onderscheiden zijn.
Maar als je daar goed over nadenkt, besef je volgens Descartes dat je nooit zeker kunt weten of je wakker bent of dat je droomt. Als je een boom ziet, is dat dan een echte boom of droom je maar dat je hem ziet? Dit brengt Descartes tot een vergaande twijfel over de betrouwbaarheid van de waarneming, waaruit hij alleen gered wordt door de constatering dat wat hij wél weet is dat hij twijfelt. Maar twijfelen is een vorm van denken, en dat is weer een bewijs van het hebben van bewustzijn. Als je denkt, moet je dus wel bestaan: cogito ergo sum (ik denk, dus ik ben).
Descartes’ oplossing doet in laatste instantie een beroep op een waarachtige God, die hem niet zal bedriegen. Dit is een zwakke schakel, waardoor zijn skeptische argument tot op de dag van vandaag een uitdaging voor filosofen vormt, en het vinden van een antwoord daarop houdt hen tot op de dag van vandaag bezig.
Een van de vormen die het argument heeft aangenomen is het ‘brain-in-the-vat’-experiment: hoe kan ik zeker weten dat er niet een gekke wetenschapper is (de kwade demon van Descartes) die mijn hersenen uit mijn schedel heeft genomen, in een vat heeft gelegd, en de neuronen vervolgens met draadjes heeft aangesloten op een supercomputer die mij voorziet van impulsen die ik in de ‘echte’ wereld ook zou krijgen, zodat het mij voorkomt dat ik in die echte wereld leef?¹
Erik Heijerman
*) Pars uit de beschouwing in de bundel ‘Verteld & Beschouwd’, p. 28 en 29.
¹ Hilary Putnam, ‘Brains in a vat’, in zijn Reason, Truth and History, Cambridge University Press, 1981, 1-21.
Vorige: een vertelling Volgende: leeswijzen