Anke de Lange, reflectie 1
Een gedicht, geen flarden tekst maar een geheel: voor mij geschreven. Al eerder gelezen. Nu lees ik het opnieuw. Specifieke woorden die zonder enige afweer bij mij binnenkomen. Die me raken. Die herkenning in mij oproepen. Beroering, diep in mij. Ontroering door de herkenning in bewoordingen die ik mezelf niet kan geven. De grote geruststelling die daarvan uit gaat. Er is een weten van mij. Een kennen van mij.
In de achterliggende tien jaar ben ik voornamelijk bezig geweest met het bezien van mijn historie. Het opnieuw bezien van dat wat mijn leven is geweest. De mechanismes die ik me eigen heb gemaakt, de vertekeningen van dat wat zou moeten zijn geweest in dat wat was. De averij die ik heb opgelopen zonder daadwerkelijke beschadigingen achter te laten. Het is een periode geweest waarin ik heb gerouwd en geruimd. Langzaam maar zeker ontstaat er ruimte die invulling vraagt. Als word ik uitgenodigd om dan nu eindelijk mijzelf te gaan leven (en dat te beleven), samen met dat speelse en lichte dat in mij huist.
En toch, tot op de dag van vandaag ervaar ik in mij iets waardoor het onbekommerd zijn belemmerd wordt. Nooit volledig onbekommerd. Dat dartele kalfje in mij dat zo zelden volledig luchtig en vrij die wondere wereld ontdekt. Dat kalfje dat diep van binnen voelt hoe zij tussen de boterbloemen thuis hoort. Haar plek, die wondere wereld van gras, het palet aan kleuren, zoemende insecten, schaduw gevende bomen, de helder witte wolken; de zon boven haar. Dat kalfje dat zo graag wil spelen en tegelijkertijd zo kan verlangen naar het meevliegen met de vogels, het meedansen met speelse vlinders, het langzame langsgaan van de wolken, naar ver. Verlangen dat zo zelden vrij aanwezig is. De drang tot vervulling zo groot dat het niet vervulde kan leiden tot grote paniek.
Het zelden van een luwe uitrustplek – De rust die ik in mij kan vinden, is niet van permanente duur. Steeds is daar de onrust, de beweging. De immer aanwezige beweging. De aversie tegen stilstand. De paniek bij het ontbreken van vluchtroutes. Het houvast dat ik haal uit mijn handelen, uit mijn doen. En er is grote onwennigheid die ik ervaar nu er een keerpunt lijkt te zijn in mijn bestaan. Ik sta op de drempel van iets nieuws. De beweging ergens vandaan lijkt van richting te veranderen; wil ergens naartoe. En ik heb geen idee.
Onlangs werd mij gevraagd wat mijn hoogste potentieel is; het was stilte die volgde. Niets in mij dat in de richting komt van een antwoord. Liever geef ik me over aan het verder ruimen, of de afleiding.
Ontwijkt zichzelf – Meer nog; weet zichzelf niet. De heftigheid van mijn fysieke reacties op specifieke gebeurtenissen, die kennelijk iets heel groots en ouds in mij raken, blijven mij verbazen, na al die jaren dat ik met mijzelf oploop nog steeds. Geen verklaring, geen richting. Totdat er woorden komen. Teksten van de man die mijn tolk is wanneer ik naar taal zoek. Wanneer ik mij zoek. De man die mij ‘weet’. Taal die iets in mij aanraakt. Een herkenning; een zwaluwwenk. De geruststelling van dat ‘ooit gegronde’. Het is er. Alles is er. In mij, in het nu. Het is er, en het wijst zich. Mits ik mij verbind met mijzelf.
Mits ik alles wat er in mij is kan aanvaarden, ieder moment opnieuw. Zonder een oordeel, zonder iets te willen veranderen; ik daarmee mijn eigen luwe uitrustplek word. Een eigen plek waar ik onbekommerd en vrij kan zijn.
~ ~ ~
een vederlicht moment
dat toeval blijkt, een zwaluwzwenk;
zich omzet in: het was maar even
– zich desondanks herhalen kan.
Vorige vertelling: Moeders. Het landschap lege laat. Een zwaluwzwenk. volgende reflectie: Mijn plaats