Anke de Lange, reflectie
Als kind verhuisde ik met mijn ouders diverse malen. Mijn vader, predikant, volgde zijn roeping en werd in diverse gemeenten beroepen. Wij volgden hem, al dan niet vrijwillig, laat staan gewillig. De meeste impact had ontegenzeggelijk de verhuizing die rond mijn zestiende jaar plaatsvond: ik wilde niet.
Verbonden aan mijn vrienden, het leven en het dagelijkse leven én het politieke klimaat (het was de zinderende tijd van de acties tegen de kruisraketten) wilde ik niet weg van die plek waarin ik mijn eerste, nog voorzichtige voetafdrukken had gezet. Zo ver ging mijn oppositie dat ik een enkele dag zelfs een hongerstaking heb geïnitieerd.
Echter, aardse lusten wonnen het al spoedig van mijn principes. Uiteraard gingen wij en vertrokken uit Drenthe naar de Randstad. Aardverschuivend. En ik nam me heilig voor om dit in de toekomst mijn eventuele kinderen nooit, echt nooit aan te zullen doen.
Ik ontbeer door deze verhuizingen een plek waar ik mij kon wortelen, nestelen. Een plek waar ik mensen ken die daar net als ik vanaf hun geboorte aanwezig zijn, wonen, er-zijn. Een plek waar ik mij thuis voel en die ik mijn eigen thuis kan noemen.
Inmiddels ben ik een aantal verhuizingen verder. De laatste vond achttien jaar geleden plaats, na mijn echtscheiding, en deed mij belanden in een omgeving die niet de mijne is, in een huis waarin ik niet mijn thuis maar wel mijn haven vind. ‘Over vijf jaar mag ik weg’, was de gedachte waarmee ik, samen met mijn toenmalige peuter, het huis betrok. Later werd dit vervangen door ‘als zij haar examen heeft behaald, mag ik weg’.
In de praktijk blijkt dat de tijd daarover ook iets te zeggen heeft. En zo ben ik dan nu op het punt aangekomen dat ik om mij heen kijk naar een woonomgeving waarin ik mij thuis voel. Een eigen plek waarmee ik mij zo daadwerkelijk verbonden weet, dat ik die leefplek dag en nacht in mijzelf mee kan nemen.
Foto: Anke de Lange
Steeds vaker knelt momenteel de heen- en terugweg naar mijn huis, steeds minder kan ik de schoonheid ervaren van dat wat er is. Bij voorkeur verblijf ik in mijn vrije tijd in het houten boshuisje van mijn lief; tussen dennenbomen en mossen ― hun geuren ― en de doenerige eekhoorns tot op het terras.
En nu: het moment is daar, zo laat de tijd mij weten. Tijd om te gaan wonen waar ik thuis-ben en me thuis-weet.
Ik hou van de gelaagdheid van het woord ‘thuis’. Er is in mijn leven namelijk wel degelijk een thuisgevoel ontstaan. Jarenlange zoektochten, nog steeds, brachten mij thuis in mijzelf. Een thuis dat mij een basis heeft verschaft. Ook vond ik mijn thuis bij mijn lief, met wie ik inmiddels een aantal jaren voorzichtig ‘ons thuis’ aan het verkennen en inrichten ben.
En er is steeds weer die bijzondere vorm van thuis die ik ervaren kan in ontmoetingen. Soms zijn er momenten van tijd, ruimte en ontmoetingen waarin dat gevoel van geborgenheid, van ‘weten’, ineens in mij voelbaar is. Alsof de kinderlijke geborgenheid, waarvan ik denk dat het zo zou voelen, zich toch ergens in mijn innerlijk systeem heeft genesteld en zich juist in dat ene moment met die ene persoon kenbaar maakt. Het geeft dat diepe, warme, daadwerkelijke gevoel van veiligheid en geborgenheid, maar van heimwee tegelijkertijd. Een gevoel van zulk een intensiteit dat het bijna zeer kan doen; echter, zonder er beschadigd door te worden.
En het is nu juist dát gevoel dat ik zoek in mijn nieuwe woonomgeving. Een woonomgeving die mijn innerlijk weerspiegelt en me brengt naar die herkenning van ooit, van geborgenheid en veiligheid. Een plek voor mij alleen. Als de kamer uit mijn kindertijd waarin ik mij terugtrok om mezelf te kunnen ervaren, om vandaaruit het leven weer voluit in te stappen – met medeneming van mijzelf.
Vorige vertelling: Nederland – Holanda volgende vertelling: De grote droogte