1
Het paard aan ’n kort touw —
soms beweegt het de staart,
zet het zich er ook wel toe aan
of het even zal gaan verstaan
verzet het bijna ’n been, toch
niet, blijft staan hoe het staat
laat het ’t dieper hangen, of —
het hangt allerdiepst, het hoofd.
2
’n Neergaand leven achter je
van trekpaard langs oevers naar
— nergens om — die molensteen
in cirkelgangen rond laten gaan
niet langer meer een onderdeel
van graan in meel tot brood
je staat laat op — en wat nog
rest: een krant tv en sigaret
die leegte in je oogopslag, je
roept de dood je leven in — zo
3
raak je stervensklaar, het mag
— voltrekt zich als je wonder.
Vorig gedicht: Zie nu, sneeuw van hier volgend gedicht: Iets langdurigs