Zie nu, sneeuw van hier

1

Dat het uitgerekend nu
plaats gaat vinden:

eerst slagregens, grotesk
op oude zinken daken
het klinkt nerveus

dan de lucht
die leigrijs volloopt
en onbewogen lijkt

want het sneeuwen
begint doorgaans uit zichzelf

komt zonder noodzaak
windvrij aangedreven, meestal
vergezeld van schemerlicht.

Als het weidse spreiden over is
gaan wij het landschap zien

voorbij de horizon
waar wit op luchtkastelen
verdwaalde stuifsneeuw lijkt,
ben ik vannacht gebleven

ademen vrijuit in, nog dieper uit.

 

2

Het dient zich aan,
zachter dan geroezemoes —

sneeuw voor dagen
het komt er van
boven omgeploegde velden:

een dichtlopende lucht
het legt zich neer, overal;
en dat met een gemak …

eerst een vloksgewijs begin
dan een vlot verteld verhaal

straks uit zichzelf, bevrijd
en eindeloos herhaald,
een wollen schapendeken.

Zo wordt het wit, groots en wit
tot in de verre verste omtrek

weelderig wit integer wit: als
aan kinderen verhalen vertellen
— duimgeluiden, een vlecht
tussen de vingers windend —

hun ogen veilig in die van jou.

 

3

Het sneeuwt gewoon,
het houdt maar aan,
dat het vandaag de dag
nog almaar door blijft gaan

het sneeuwt onthutsend
mooi

wij staan er midden in
iets bezijden oude paden
de armen uitgestrekt
naar duizendvoudig

vallend veelvoud — onze
handen open, wijder open — hoor

 

4

hoe ginds een reeds verlate trein
de lange railreis kalmpjes doet,
schuivend door de bochten draalt,
buitenom de dorpen neemt

of er nergens meer een einder is
die ooit bereikt hoeft worden

in zichzelf een aankomst vindt,
ergens in dit sneeuwstil landschap
stil kan blijven staan — voorgoed,
museum wordt voor jong en oud;

en hoog over wilde ganzen, gakkend
dat wij hen volop genieten mogen.

 
 

Vorig gedicht: Reigers          volgend gedicht: Het mag