Het soort verhalen

Weerspiegeling van een boom in het water

Foto: Marianne Kieft

Bijna niemand gelooft hem, hij zichzelf wel, in feite altijd. Wat hij beweert, wórdt zo. Zoals: ‘Mijn ouders deugen niet, ik veracht hen.’ Vindt hij dat: je zult dat weten ook. En toch, het klopt niet; dat voel je. Dat dringt op allerlei manieren tot je door. Geen diepe maar wel vanzelfsprekende twijfels. Desondanks, zijn verhalen gaan wel ergens over.

1986. Haar man en broer zitten in de kleine wachtkamer, hebben het over de valuta en beurskoersen. De al grijzende verloskundige onderbreekt hen. Het kind is geboren. Zijn vader: ‘Dus toch’. Haar broer: ‘Alsnog’. Zij naderhand: ‘Een abortus zou minder zwaar geweest zijn’. Het kind is blauw aangelopen, had een moeizame geboortekreet. Bijna in de geest van: ‘Moet dit nou allemaal.’ Van jongsaf is Karel een eenzelvig, van alles & iedereen afgewend kind. Hij raakt voortdurend zoek en loopt steeds maar weer weg.

De bergen slapen
en onder langs de bergen
slapen de zeeën;
dit onbekend lenteland
bereis ik – als enige.

Wakayama Bokusui, 1874-1959

Zijn moeder en haar broer, haar maatje, zijn klein van stuk; kijken wél overtuigd de wereld in. Zijn vader is stevig van postuur maar gekromd van de reuma. Hij ― de ondermaatse Calimero uit een arbeidersgezin. Zij ziet in haar broer die zij zélf had willen zijn: het liefste als man, als notabele; zij zijn van gegoede komaf, gereformeerd opgevoed: horen bij de preciezen.

Rond 2000 zie ik haar ’s morgens vroeg; als krantenbezorger. Zij staat steevast in de keuken, in ochtendjas. Op een dag staat de voordeur op een kier. Ik ga na zoveel keer naar binnen. Zij gaat mij voor, de trap op; het laken opengeslagen. We zien elkaar op krantenbezorgdagen enige maanden ruim een ochtenduur. Zij vertelt, vertelt, vertelt over van alles en nog wat, ook tijdens het liefdesspel. Ik luister, desondanks; en verbreek het contact.

Bomenrij aan een vaart bij zonsondergang

Foto: Marianne Kieft

Rond 2010 ontmoet ik haar weer, bij toeval, in Amsterdam; met een vriendin, Lieselot. Het is een heerlijke zonnige dag; we nemen alle tijd voor elkaar. Ook die krantenbezorging-episode komt langs. Lieselot weet ervan, kirt erover. Ik probeer iets van schaamte door te laten klinken.

Laat in de winter:
zomaar ergens in het veld
een verse molshoop;
over het onderaardse
wordt maar zelden gesproken.

Zij wuiven dat weg: ‘Zeg, dat kon tóen toch. Daar moet je nu niet over zeuren. Het was in die tijd: pluk de dag, vooral: geniet van de dag én de nacht.’

De vriendin stelt knipogend voor bij haar thuis een drankje te drinken. Een gevoel van misselijkheid overvalt me. Het is dat platte; zij, een vriendin van de vrouw die mij inwijdde in de liefde en zij die vaak oppas voor haar zoon was. Haar eigen zoon Karel, nu in psychiatrie, zeker langdurig, misschien voor altijd. Ik hoor dan uitgebreid hoe het ervan kwam.

Een spreuk op een tegeltje

Ik zoek Karel daar op. Die wordt razend: ‘… dat jij mijn moeder kent, dat mens. Ik ben het kind van haar vriendin en van de broer van mijn moeder.’ Het wordt al gauw verwarder. Ik kan er echt geen touw meer aan vastknopen. Luister alleen nog, althans doe op mijn manier pogingen ertoe.

Wat is het te staan
aan een uitgestrekte zee
nu het laagtij is,
de branding geen kracht meer heeft –
hoog de wolken langs zien gaan.

Dan: ik herken er ineens het soort verhalen van zijn moeder in; van voor, tijdens, na het liefdesspel; besef waarom ik toen ‘zomaar ineens als in een impuls’ ben weggevlucht; sindsdien geen relatie met een jonge of oudere vrouw of leeftijdgenote meer aandurf. Misschien ooit eens met een man.

Dat diep onvoldane gevoel laat me niet los; en tevens het besef welk aandeel ik er ook zelf in heb gehad.

Niemand vraagt ernaar:
de kater met brandwonden,
het kreupele paard,
afgedwongen vruchtverlies –
het gebeurt, steeds weer, steeds meer.

Stoel in een lege ruimte

Foto: Marianne Kieft

Tezelfdertijd pieker ik er niet over om er ook maar iets aan te gaan doen. Er gebeurt vast wel weer iets dat alles opgelost wordt of dat het achteraf nauwelijks de moeite waard bleek. Het leven is immers vaak minder betekenisvol dan we willen geloven.

 
 

Vorige reflectie: Aan boord houden          volgende vertelling: Rufa