1
Soms heeft de herfst
iets van een zomer,
een bries door oeverriet
of lichtval op weids water;
een paar momenten maar —
en onnaspeurlijk dan
vervluchtigt die begoocheling,
het numineus gevoel
dat is
dat in een ijle morgenmist
een kreek mystificeert
tot soeverein gebied, een plaats
waar alles in besloten ligt:
de wereld in en rondom ons
en stelsels van lichtjaren ver,
wat jij mij zegt of ik jou vraag
en ons gedeeld besef ervan
dat voorkomt uit iets wederzijds:
wij krijgen aandacht voor elkaar.
2
Dat wonderlijk besef dat raakt
aan wat in ons aanwezig blijkt,
zich ophoudt in ons vroegste zelf
waar taal nog niet voorhanden is,
in beelden denkt, tot iemand wordt,
pas achteraf de zegging vindt
in: zomers, zoel, ik mag er zijn
— en met elkaar een samen vormt
er is
het water blauw, daarin de wolken
bij gratie van hoe wij dat zien:
soms heeft een levenslange herfst
iets van zo’n lichtgetint moment;
het komt en laat, het pijnigt ons
— de mythe van een vrij bestaan;
je leert verdwalen, thuis te zijn,
iets zomaar voor een ander doen
— en hoe in ons dan mededogen
aarden kan als grondgevoel.
Vorig gedicht: In verlegenheid volgend gedicht: Figurant van taal