Icarus. Daedalus.

Icarus - een gedicht van Hester Knibbe

Icarus

Waarom hij vluchten moest juist toen
de zon opkwam, de nacht daar niet voor
koos, begrijp ik niet. Moest hij

zonodig laten zien dat ook hij
vliegen kon zoals de god die vleugels
heeft gegeven aan mijn neef? Want
ijdel is hij, en ik ben

zijn zoon. Toon mij een kind dat minder
dan zijn ouders klimmen wil. Ik
niet dus, en ik klom

tot mijn gevangenis niet meer dan
wat boetseerklei was met hier en daar
een kras. Geen vogel boven mij
die het begaf; naarmate ik steeds hoger

steeg, leek kouder mij
de wind. Ach wat
thermiek! Op valse wieken vloog ik

naar mijn graf: één knipoog naar de zon
en ik verging. Het grote water ving me
met een klap, mijn naam schreef ik
met spatten op z’n rug. Nu moet ik

dag en nacht terug naar een gebied
dat ik juist was ontvlucht. Maar wie dit
water ziet, noemt met verlangen of ontzag
mijn naam. Mijn naam, die van mijn vader niet.

 

Daedalus

Een labyrint heb ik gebouwd en Icarus
verwekt. Beeldhouwer architect, zit ik
alleen mijn kind te houwen
uit een steen nadat hij is gevallen

als een blok. Ik had hem lief
en nog, maar wist dat hij
niet blijven kon, verzon daarom

een list, een vliegensvlugge
list: ik maakte onze voeten los
van hechtenis en leem en
hemelde ons op. Vlieg

Icarus, zei ik, met vogelschoolslag
door de lucht en kijk hoe je gevangenis
gehangen is als luchtkasteel, decor wordt
voor een klucht. Wanneer een zoon

neerstort, trekt hij de vader
mee: we blijven onafscheidelijk
bijeen en vallen door de eeuwen
heen binnen verf en lijst en

buiten beeld. Verbijsterd
in een labyrint van gruis en stof
zit ik stomweg te houwen
en te bouwen aan mijn kind.

Hester Knibbe

Daedalus - een gedicht van hester Knibbe

 
 

Vorig gedicht: Zonder titel          volgend gedicht: Vadertweeluik